Homoseksualiteit in de sport #taboe
Een week geleden kwam de Britse Olympische schoonspringer Tom Daley uit de kast. Omdat ik daar heel blij mee was (rolmodellen uit de sportwereld zijn zeldzaam, schreef ik daar een opiniestuk over voor #DSOpinie: Taboes breken vanop de tienmeterplank.
Dit weekend repliceerde sportjournalist en columnist Hans Vandeweghe met een column: FC Homo
Ik denk niet dat hij beseft hoeveel schade hij aanricht met zo’n stuk, en hoeveel mensen hij daarmee persoonlijk heeft gekwetst. En vooral: hoe pijnlijk duidelijk hij in zijn stuk heeft geschetst wat de sportwereld over homo’s denkt. Op algemeen verzoek hieronder mijn reactie.
De twee oorspronkelijke stukken kan je nalezen via de links hierboven.
Beste Hans Vandeweghe,
u hebt de De oratore van Cicero goed bekeken; wie zijn tegenstanders onderuit wil halen, doet er goed aan eerst hun geloofwaardigheid in twijfel te trekken (wat weet ik nu van sport?), vervolgens het onderwerp van hun pleidooi eerst minimaliseren (vooral holebi’s maken problemen over holebi’s in de sport, hetero’s aanvaarden hen helemaal) en het daarna wat in het belachelijke te trekken (mijn oproep aan topsporters om uit de kast te komen wordt een Sinterklaaswens, alsof ik zeven ben, en de vraag van jonge holebi’s naar rolmodellen zoiets is als gezeur om chocolade), en vervolgens slechts een deel van het argument te citeren en dat onwaar te verklaren (ja, er zijn internationale voorbeelden, en ja, ik ken Greg Louganis, maar ik had het over Belgische topsporters. Overigens weet ik ook dat Louganis pas aan het einde van zijn duikcarrière uit de kast kwam, en dat hij op Speedo na onmiddellijk al zijn sponsors verloor toen bekend werd dat hij homo en seropositief was).
Mijn felicitaties voor uw kennis van de klassieken. Maar beseft u ook maar half hoeveel schade u met zo’n stuk als FC Homo aanricht? Hoeveel mensen u daarmee kwetst, en hoe diep? En vooral: in welke mate u daarmee bewijst hoe diep de vooroordelen over holebi’s in de sportwereld wel zitten? Ik ben ervan overtuigd dat u zichzelf als een progressief denkend mens beschouwt. Waarom barst uw stuk dan van de vooroordelen en de clichés?
Eerst en vooral biedt u aan mij een postertje van een topjudoka te schenken, als u had geweten dat ik in mijn jeugd zo om rolmodellen verlegen zat. En wat precies had ik uit dat postertje moeten leren? Dat homoseksualiteit iets is om je zo diep voor te schamen dat je nog liever onder de tatami doorkruipt dan het luidop toe te geven? Of dat je zwijgt omdat je vreest dat je carrière anders om zeep is? Daar maak je als tiener ongetwijfeld grote indruk mee op je ouders, als je hen wil geruststellen dat je als holebi geen bezwaarde toekomst tegemoet gaat, en ze zich over maatschappelijke stigmatisatie geen zorgen moeten maken.
Daarna bekijkt u in welke sporten lesbiennes (volgens u) het vaakst voorkomen en bezondigt u zich vrolijk aan een sterk staaltje antropometrie: ‘Bestudeer je vervolgens de teamfoto’s van die sporten, dan zie je de meest hoekige vrouwen bij voetbal en handbal en de slankste atletes bij volleybal. Dat is een empirische vaststelling en geen waardeoordeel.’ Lesbiennes zijn dus hoekiger dan heterovrouwen (na in gedachten mezelf en al mijn exen te hebben overlopen kan ik u verzekeren dat dit grove onzin is). Zou het misschien kunnen dat u alleen die lesbiennes herkent die aan uw beeld van een lesbienne voldoen? En de andere over het hoofd ziet, precies omdat ze zwijgen? Vervolgens zegt u, hoewel u beloofde geen waardeoordelen te vellen, zonder meer dat een ‘nachtmerrie’ als Billy Jean King niet eens waard is rolmodel te zijn. Omdat? Ze niet in uw esthetisch vrouwbeeld past? U vrouwen alleen op hun uiterlijk beoordeelt? (King kwam overigens niet zelf uit de kast, maar werd tegen haar zin geout toen ze nog getrouwd was, een eerder pijnlijke geschiedenis.)
Maar pas als het over homo’s gaat, wordt echt duidelijk hoe moeilijk homoseksualiteit in de sport echt ligt. Dat er in pakweg voetbal geen homo’s voorkomen, is logisch, vindt u, want: ‘Het beeld van de stoere bink die vooropgaat in de viriele strijd voor de eer van het team, zal zeker meespelen bij de selectie op jonge leeftijd.’ Homo’s zijn dus per definitie geen binken, niet viriel, zelfs nauwelijks echte mannen. Ze horen thuis in ‘jeanettensporten’ als kunstschaatsen, en zelfs daar halen ze voor echte mannen als Kevin Van der Perren de kwaliteitscriteria naar beneden (dat laatste legt u handig in zijn mond). Dat is ongeveer hetzelfde als vaststellen dat er nauwelijks zwarte schaakkampioenen zijn, en vervolgens concluderen dat de oorzaak is dat zoiets logisch is omdat ‘negers daar te dom voor zijn’, maar dat verwoorden als ‘Het beeld van de denkende intellectueel die cerebraliteit op brute kracht laat voorgaan, zal zeker meespelen bij de selectie op jonge leeftijd.’ Want, ‘zonder waardeoordeel’, ze hebben er eenvoudigweg de schedelmaat niet voor, en je ziet op de ploegfoto’s meteen dat er meer Kaukasische types met een hoog voorhoofd schaakkampioen zijn. Zou u dat even schaamteloos durven zeggen, en daar zelfs aan toevoegen dat dat omwille van de ‘genetica’ is?
(Ja, er is een ondervertegenwoordiging van homo’s in het voetbal. Dat ligt aan een aantal sociale factoren, maar, zeker in eerste klasse, ook aan het feit dat er een oververtegenwoordiging is aan spelers uit voormalige Oostbloklanden, Afrikanen en Arabieren – allemaal culturen waar homoseksualiteit nog veel moeilijker ligt. Maar er zijn er wel. Er zijn alleen geen zichtbare homo’s in het topvoetbal.)
Overigens vind ik het zeer sterk dat u homo’s op het zicht kan onderscheiden. (Veel homo-mannen zouden graag een beroep doen op die bijzondere gave om twijfelgevallen bij verliefdheid uit te sluiten. En voor alle ouders die aan de geaardheid van hun kinderen twijfelen, is het ook een enorme geruststelling te weten dat u dat in een oogopslag kan zien of hun angst terecht is.) Want, zegt u, in de 17 teamsporten die u beoefende (u moet onwaarschijnlijk viriel zijn), trof u geen enkele homo. En dat weet u zeker, want u hebt daar een trucje voor: homo’s zijn niet alleen verwijfd, ze bespringen ook alle andere mannen in de kleedkamer. (Dat insinueert u via een handige negatie, ook een Cicero-truc: ‘Ooit was er één die in de douche met zijn penis tegen het been van de nieuwkomers kwam zwaaien, maar dat was een flauwe plezante.’) Precies dat soort vooroordelen en grapjes zorgt ervoor dat elke homo die in een kleedkamer wil overleven zijn mond potdicht houdt.
Ik heb in zo’n kleedkamers gestaan. Waar pubermeisjes gillend wegliepen omdat ‘de lesbienne’ zich kwam omkleden. Alsof elke vrouw een doelwit was. Per definitie, zonder onderscheid. Zelfs toen ik twintig was, wilden sommige vriendinnen van mij na het squashen niet samen douchen, om precies die reden. Hebt u er enig idee van hoe pijnlijk zoiets is voor jonge tieners, die zich sowieso al met zichzelf geen blijf weten? Dat soort vooroordelen, ook dat over die viriliteit, en de sociale isolatie en het gruwelijke pesten dat daarbij hoort, is één van de redenen dat de zelfdodingscijfers onder holebi’s zo hoog zijn. En dat het beeld dat u van homo’s schetst in uw stuk elke vader een reden geeft om tegen zijn zoon die zijn coming-out doet ongegeneerd ‘slappe janet’ kan roepen. Terwijl er ook hopen viriele homo’s zijn, en ook binken. Alleen ‘herkent’ u die niet op het zicht. Sommige daarvan zijn meer dan stoer: nog nooit in een berenbar of op een Mister Leather-verkiezing geweest? En ik kan u ook meenemen naar lesbische feestjes waarop u zich op elke vrouw verkijkt. (For the record: ik heb absoluut niets tegen vrouwelijke homo’s en mannelijke lesbiennes, transseksuelen of inter-genders.)
Tenslotte concludeert u dat het ‘ontbreken’ van (zichtbare) homoseksuele topsporters in bepaalde sporten een kwestie van ‘natuurlijke selectie’ en ‘genetica’ is, en niet, ‘zoals vooral holebi’s denken’ een gevolg van het feit dat ze ‘door die vreselijke macho’s en bitches van hetero’s verplicht worden in de kast te blijven.’ Bij mijn weten is de voornaamste reden nog altijd dat de bezorgdheid over sponsorcontracten (dat is ook de reden dat er meer vrouwelijke topsporters uit de kast komen in vrouwensporten gaat sowieso veel minder geld om), of uit angst voor de reactie van medespelers, vooral bij teamsporten. Na het lezen van uw stuk, denk ik dat hun vrees absoluut niet onterecht is. Geen enkel viriel merk (‘mannen weten waarom’) wil zo’n ‘halfman’, zoals u ze blijkbaar ziet, op zijn affiche. En als uw mentaliteit die van de sportwereld weergeeft, zou ik ook mijn mond houden in de kleedkamer, want u hebt nog eens haarfijn alle in de sport heersende vooroordelen op een rij gezet.
Misschien moet u in het vervolg maar een keer extra nadenken, voor u met zo’n stukje een hele hoop jonge mensen kwetst. Met mij hoeft u niet in te zitten. Ik beoefen al jaren een full-contact-sport, ik kan wel een paar tikken incasseren. Maar het is niet omdat clichés soms kloppen, dat we ze in stand moeten houden. Of ze tot norm moeten verheffen.
U kan nog altijd gewoon sorry zeggen, u hebt het vast niet zo bedoeld. Echt viriele mannen durven dat.
Vriendelijke groet,
Gaea