Annelies Verbeke schrijft Karel capek #briefgeheim
19/09/2015, DSLetteren – Beste Karel Čapek,
ongeveer anderhalf jaar geleden vatte ik een postume verliefdheid voor u op. Het had eerder kunnen gebeuren. Uw Oorlog met de salamanders was al twee jaar onaangeroerd in mijn bezit toen de Tsjechische vertalingen van mijn eigen boeken me nog eens naar uw land haalden en ik besloot uw meesterwerk onderweg te lezen. Ik heb geen idee hoe druk het die dag was in het vliegtuig van Brussel naar Praag en in de treinen van Praag naar Brno en terug – in mijn beleving waren wij volstrekt alleen. Volstrekt alleen met ons twee en intens gelukkig.
Wat een intelligent, experimenteel en speels boek is Oorlog met de salamanders. Visionair en tijdloos. Kritisch, betrokken en vrolijkmakend eigenwijs. Nooit geweten dat ik iets met science fiction had, maar wat u ermee doet overstijgt genres. (Als ik over iets of iemand enthousiast ben, dan krijgt dat enthousiasme vaak iets ontremds. Een voordeel van uw dood is dat wij elkaar niet kunnen ontmoeten; de idolatrie die ik voor u heb opgevat zou voor ons beiden genant zijn. Tegenover uw landgenoten – ik leerde er tijdens de laatste jaren opvallend veel kennen – laat ik me wel volop gaan. Zij doen volmondig mee. Nee, ze zijn u hoegenaamd niet vergeten!)
Na die overweldigende kennismaking schafte ik me onmiddellijk uw Een doodgewoon leven aan. (U zit hier bij Wereldbibliotheek, een uitstekende uitgever, en voor zover ik daarover kan oordelen heeft u het met uw vertaalster Irma Pieper ook getroffen. Op 1 februari 2016 zal uw Krakatiet in het Nederlands verschijnen. Ik heb dat in mijn agenda genoteerd.) Een doodgewoon leven trof me in de eerste plaats omdat het zo’n totaal ander boek is dan dat eerste wat ik van u las. Het raakte me zo mogelijk nog meer. Dat een boek je eenzaamheid op kan heffen terwijl het je kwelt met bijna bovenmenselijke eerlijkheid.
Al vaak trachtte ik mijn medemensen uit te leggen dat ik weinig over mezelf kan vertellen, daar ik een parade ben, een optocht van mensen waarin nu eens de een en dan weer de ander de leiding neemt. Ik word dan doorgaans meewarig aangestaard. In uw tijd noemde men u wel eens een literair kubist, zo las ik in een inleiding, omdat u zoveel perspectieven tegelijk kon tonen. U begrijpt mij. Ik begrijp u.
Vervolgens las ik uw reisverslag Prenten van Holland, uw beroemde toneelstuk R.U.R. en (tweedehands gevonden) Het jaar van de tuinier. Geen van de drie wist me te verpletteren, maar de verantwoordelijkheid daarvoor zoek ik bij mezelf: mocht de tuinier die ongetwijfeld ergens in mij ligt te slapen eindelijk ontwaken, dan zou ik u ook op dat vlak kunnen ontmoeten.
Omdat ik daarna klaar was met de Nederlandstalige uitgaven van uw werk, omdat uw landgenoten me bleven aanmanen uw korte verhalen te lezen en mijn Bulgaarse vertaalster (ook een fan) beweerde dat het uw columns voor The People’s Paper waren die ik niet mocht missen, ben ik deze zomer begonnen met het lezen van de Engelse vertalingen van uw werk. Ik ben zelfs gaan neuzen in uw liefdesbrieven aan Olga. Uw tweede verhalenbundel – Pijnlijke verhalen – wist me te bekoren, en dat geldt ook voor vele van uw columns. Hoe weinig is er veranderd tussen zijn tijd en die van ons, dacht ik vaak. En hoe beangstigend dat is.
De Tsjechen met wie ik over u sprak lijken het over vier zaken eens. Eén: mocht u in een taal hebben geschreven die door meer mensen werd gesproken, dan zou u zeker de Nobelprijs hebben gekregen. Twee: Dat dat niet is gebeurd is een historische vergissing. Drie: U bent – helaas voor mij – onvertaalbaar. Wat u met de taal kan, zal ik helaas nooit helemaal begrijpen. Vier: U bent niet alleen aan een longontsteking, maar ook aan het Verdrag van München gestorven.
Ik lees de laatste woorden die u neerpende, uw laatste column in The People’s Paper. U, de grote gretige reiziger, de PEN voorzitter, de nooit naïeve maar altijd ruimhartige gelover in uw medemens, de schrijver die de veelsoortigheid van mysteriën kon zien, u kon onmogelijk begrijpen dat die bevriende naties, die bevriende mensen, Hitlers machtshonger wilden stillen met een stuk van uw land. Toni Morrison (u kent haar niet) schreef eens dat niet haat het tegenovergestelde van liefde is, maar verraad. Ik lees uw laatste paragraaf in tranen:
‘What can we do? Today it is so far from one nation to another; all of us are more and more lonely. You’d better never stick your nose out of your house again; better to lock the gate and close the shutters, and now others can wish us well as much as they like! I have finished with everyone. And now you can close your eyes and softly, quite softly keep saying: How do you do, old sir in Kent? Grüß Gott, meine Herren! Grazie, signor! A votre santé!‘
Die avond stierf u. Nog geen jaar later viel Hitler Polen binnen. Verraad is altijd een vergissing. Waak over mij en bespaar mij de teleurstelling die u de das omdeed.