beste maxim februari #rektoverso

17/8/2016, RektoVerso – Elke vrijdag schrijft een van onze vijf vaste online correspondenten een brief aan iemand. Deze week richt Gaea Schoeters zich tot Maxim Februari, die zich in een recente column over de eenduidigheid van het hedendaagse proza boog. ‘Hoe komt dat toch dat de literatuur niet meer bruist als voorheen?’

Het stuk zoals het is verschenen kan je hier nalezen.

Beste Maxim Februari,

Het is een beetje aan de late kant dat ik je schrijf, de aanleiding voor mijn brief is ongetwijfeld al lang vervlogen, zoals dat in deze vluchtige tijden gaat, maar je NRC-column van een paar weken geleden waarin je je afvraagt waarom het hedendaagse proza zo verschrikkelijk tekortschiet, blijft maar door mijn hoofd spoken.

Afgelopen week lunchte ik met Inge Schilperoord. Nou ja, lunchen, we deden iets met een meeneembroodje op een parkbank; ‘in een gestroomlijnde wereld geen champagne,’ nietwaar. Toevallig hadden we het over A.H.J. Dautzenberg, en dus over Privé-domein, waarna Inge me vroeg wie in nog aanbevelenswaardig vond in die autobiografische reeks van Uitgeverij De Arbeiderspers. Claire Goll, natuurlijk. Voor de roddels. Net als Alma Mahler. En Pessoa, Paustovskij, Canetti. Of Malaparte.

‘En levende schrijvers?’ onderbrak ze me. ‘Lees je nooit levende schrijvers? Van hier en nu?’ In gedachten ordende ik de reeks op taalgebied en scande ze opnieuw. Slauerhoff. Dood. Meijsing. Dood. Dewispelaere. Dood. Aan Pfeijffer dacht ik te laat, en dus antwoordde ik, geheel spontaan: ‘Ik vind de meeste levende schrijvers verschrikkelijk saai.’ Om pas een kwartier later te beseffen dat dat wellicht niet het meest charmante, laat staan bemoedigende antwoord was om aan een collega-auteur uit het beoogde taalgebied te geven.

Voor excuses was het toen al hopeloos te laat, en dat zou ook impliceren dat ik niet meende wat ik had gezegd, maar het gesprek liet me achter met voldoende schuldgevoel om een oprecht moment van zelfreflectie in gang te zetten. Vanwaar mijn gebrek aan enthousiasme voor een groot deel van de hedendaagse Nederlandstalige letteren? Ik ben te lui, te oud en te asociaal om de ‘juiste’ auteurs te willen lezen om anderen te imponeren; bovendien is het in de huidige tijden eerder bon ton om net wel auteurs van hier en nu te lezen in plaats van stoffige intellectuelen. Dat kon het dus niet zijn.

Misschien, bedacht ik, ben ik gewoon niet geïnteresseerd in het hier en nu. Onze tijd werkt me zo al genoeg op de zenuwen dat ik hem niet nog eens in fictie verdubbeld wil zien. Of misschien wil ik pas aan de slag als de zeef van de tijd haar werk heeft gedaan. Maar toch. Heel veel hedendaags proza is gewoon saai – ook buiten de Lage Landen, trouwens. Hoe komt dat toch, dat de literatuur niet meer bruist als voorheen?

Meteen herinnerde ik me jouw – overigens excellente – column over de staat van de Nederlandse letteren. Dat de meeste recensenten verzuchten dat het vroeger allemaal beter was, schrijf je. Dat er toen nog reuzen waren, terwijl ons nu alleen nog afgemeten proza rest, zo rechtlijnig als een filmscript. Waarna je je afvraagt hoe dat komt, en concludeert dat het een gevolg is van de optelsom van de bezuiniging en de verzakelijking. ‘Een afnemend geloof in avontuur.’

En dan, in een liefdevol gebaar dat de hele Nederlandse letteren omarmt, concludeer je ‘dat over honderd jaar de eenduidigheid van het hedendaagse proza zal worden gewaardeerd als een weergaloze neerslag van de huidige cultuur,’ die haar auteurs eerst artistiek doodknijpt en ze vervolgens eenduidigheid verwijt. Kortom: elke tijd krijgt de literatuur die ze verdient.

Je hebt gelijk. Natuurlijk heb je gelijk. Je hebt overschot van gelijk. Het huidige klimaat doet er alles aan om van auteurs ondernemers te maken. Boekhouders. Ambtenaren. PR-professionals. Performers. Boekverkopers. Imago-architecten. In elk geval, allesbehalve kunstenaars. Vies woord, overigens. Verwant aan naïeve culturo. Ouderwetse intellectueel. Subsidieslurper.

Dus ja, de tijd zit tegen. De economie zit tegen. De politiek zit tegen. Kortom: het huidige culturele klimaat stimuleert de creativiteit niet. Dat klopt. Maar het Sovjetregime juichte de intellectuele speelsheid ook niet bepaald toe, met als gevolg dat er een uiterst rijke dissidentenliteratuur ontstond. Ik deel/steel hier even een gedachte van een andere dinosaurus, componiste Sofia Gubaidulina: hoe repressiever het regime, hoe rijker de kunst.

Misschien is het dat wel wat ik zo mis. Dissidentie. Entartete kunst. Of, desnoods, geniale lofzangen op het regime. (Ik ben, vrees ik, in die mate kunstenaar dat ik het virtuoos bezingen van het kwade verkies boven het stamelend aanprijzen van het goede. Dat bevrijdt ons meteen van stapels middelmatige lectuur zonder enige artistieke waarde die haar bestaansrecht haalt uit een politiek correcte lezing van maatschappelijk gevoelige thema’s.)

Waarom leidt de dwang van de verzakelijking niet tot artistiek verzet? Een revolutie van de letteren? Een opstand in stijlbreuken, aangedreven door een niet te stuiten motor van vernieuwing en virtuositeit? Waarin de kunst, die geen publiek nodig heeft, zich bevrijdt van haar ketenen en als een feniks opvliegt naar ongekende hoogten?

Maar nee. De eenduidigheid waarover je het hebt, is veeleer een dodelijke combinatie van enerzijds hyperindividualisme – hoeveel jonge auteurs zijn er niet die enkel over hun eigen leven schrijven, en elk groot thema schuwen? Zelf-referentialiteit lijkt wel de nieuwe universaliteit, schrijven over een ander algauw cultural appropriation – en anderzijds overmatige zelfrelativering, want ‘het is naïef te denken dat kunst de wereld kan redden, so why bother?’

Als dat besef nu nog tot diep, donker nihilisme zou leiden. Of tot stilistische opstandigheid. Tot escapisme, magisch realisme, surrealisme. Maar nee. Wat krijgen we? Gelatenheid die leidt tot middelmatigheid, netjes ingebed in schrijfcursussen en zomerkampen. Gortdroog realisme. Proza dat zo kaalgeplukt is dat een naakte kip in de etalage van de poelier voor pauw kan doorgaan. Hipsterpoëzie. Oogt mooi, zegt niets. En vooral: eindeloze navelstaarderij. Herkenbaarheid. Kleine gedachten, uit angst voor het grote. Flinterdun maatschappelijk verzet. Wat dieper gaat, maakt de sneakers vuil. Makkelijk te schrijven, makkelijk te slikken.

Want de schrijver is een ondernemer, en de lezer een consument. Auteurs beoefenen hun vak zo verdienstelijk mogelijk, waarbij de nadruk eerder ligt op verdiensten dan op verdienste. En omdat boeken nu eenmaal geen maakloon krijgen, is behagen de boodschap.

Misschien, dacht ik nog even, is het wel de schuld van de digitalisering en de social media. Net nu, middenin de grote meningenoorlog, hoor ik jonge schrijvers steeds vaker zeggen dat ze helemaal geen mening hebben of willen hebben, omdat ze het allemaal niet zo goed weten. Maar ook dat getwijfel schopt het niet tot stijl; het houdt zich netjes op de vlakte. Nooit eerder was de politiek zo gepolariseerd, nooit eerder bevond de literatuur zich zo in het veilige midden. Of, liever nog, in een hippe koffiebar, ergens ver buiten dat spectrum.

Ik schrok, moet ik toegeven, van mijn eigen conclusie: het is inderdaad de eenduidigheid van de hedendaagse Nederlandse literatuur die een weergaloze neerslag is van de huidige tijd. De eenduidigheid, en niet de literatuur. Want het overgrote deel van de hedendaagse letteren is niets meer dan de neoliberale variant van de programmaliteratuur uit de Sovjettijd.

Wellicht had ik jou hierover niet moeten schrijven. Als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat dat ten dele een gevolg is van het format van deze column, dat van me verlangt dat ik mijn gedachten in briefvorm vat. Het zal je hoogstwaarschijnlijk worst wezen, wat ik dacht na het lezen van je column. En natuurlijk is het allemaal lang niet zo dramatisch als ik het hier heb geformuleerd. De roman zal niet helemaal teloorgaan, zoals Krups in jouw roman Klont beweert. Toch niet zolang dat soort boeken geschreven wordt. Waarvoor dank.

Warme groet
Gaea