#briefgeheim Michael De Cock schrijft Yourcenar
08/05/2015, DSLetteren – Mevrouw de Crayencour, ik schrijf u een korte brief. Ik weet niet of u dat op prijs stelt. Ik durf dat te betwijfelen. Ik heb altijd gedacht dat u het niet zo begrepen hebt op valse gezelligheid. Eerlijk gezegd: ik was ooit bang voor u. Ik leerde uw werk in verschillende fases van mijn leven kennen. Nauwelijks achttien was ik toen ik aan de universiteit het wonderlijke ‘Nouvelles orientales’ te lezen kreeg.
Later, in de licenties, volgde uw biografische trilogie. Vaak hard en meedogenloos voor uzelf én uw omgeving kijkt u daarin terug op uw leven. Zo herinner ik het me althans. In één van de scènes beschreef u het vrouwelijk geslacht als ‘la fissure’, de spleet, de barst, waar u ooit kwam uitgekropen. Uw moeder stierf kort na uw geboorte. Haar afwezigheid heeft als een donker schaduw over uw leven gehangen. Misschien moet ik die bedenkingen, twintig jaar later, na intussen zelf wat geleefd te hebben, maar weer ‘ns ter hand nemen. Allicht begrijp ik ze nu beter dan toen, verontrusten ze mij minder, anders zeker.
We werden in onze faculteit nogal overspoeld door uw werk. Dat was niet toevallig. Ik deed mijn thesis bij een ‘Yourcenarien.’ Iemand die van uw werk zijn leven had gemaakt. Ja, u heeft school gemaakt. Ik heb vermoedelijk veel aan hem te danken. Wat je op je achttiende doordrenkt, vergeet je van je leven niet. Als olie. Hij leerde mij theater lezen, Franse poëzie, en Les Petits Poèmes en prose van Baudelaire kennen. Hij doceerde mij de close reading en gaf mij de sleutels die ik nodig had voor de verdere literaire en theaterpraktijk. Vergeet de schrijver, vergeet de bedoeling, er is alleen de tekst. En praat gerust een uur of drie over één zin. Ik heb een tijd lang gezworen bij die hoge idealen. (en doe dat eigenlijk nog). Ik schreef mijn thesis over een andere Franse diva van internationale komaf, Nathalie Sarraute. Mijn toenmalig lief – tempus fugit – onderzocht Nouvelles orientales. Ze had het over de dood in de verhalen. Ach, wat waren wij ernstige kinderen.
Later toen ik mij aan Hannibal zette, of aan Veldslag om een hart, liep ik rond met ‘Mémoires d’Hadrien,’ als één van mijn bijbels. Je dagboeknotities die bij het boek zitten, over zwoegen, zweten, schrappen en herbeginnen zijn geweldig inspirerend voor iedereen die zich in het hoofd van een historisch figuur wil wringen. Jaja, de tekst is alles. Maar soms doet het deugd ook naast de tekst te lezen. U bent zo streng, voor uzelf en uw werk. En u heeft tegelijk zoveel mededogen voor uw hoofdpersonages. Dat is een vreemde paradox. De kwetsbaarheid in de stem voor Hadrianus, de hardheid tegenover uzelf en de uwen. De tekst en het leven. En wie bent u dan echt? Misschien bent u, goede Marguerite, wel meer uzelf in uw teksten. Of bent u daar meer wie u had willen zijn? Wat doen wij anders in het leven dan zoeken naar onszelf – of naar mekaar?
Kunt u zich voorstellen dat ik l’Oeuvre au noir nog niet las. Ik spaar het. Omdat ik weet dat het mij weg zal blazen. Zoals uw ander werk dat deed. En omdat verwachting en hunkering soms evenveel waard zijn als de bevrediging van het verlangen. Ik hou de zwarte magie voor later, die zoekende stappen op de weg naar het begrijpen van de dingen in de alchemie van het leven.
Nog niet lezen, als ultieme vorm van lezen.
Michael De Cock