Brievenestafette #Radio1

13/05/2020 — Radio1 vroeg 5 schrijvers een brievenestafette op te zetten. Ik kreeg een brief van barones Monika Van Paemel en schreef er zelf één aan Maud Vanhauwaert. Je vindt ze allebei hieronder, met herbeluisterlink.

Monika’s brief kan je hier herbeluisteren of nalezen.
En hier kan je de mijne horen of nalezen in korte versie – de lange vind je hieronder.

Dag Maud,

We schreven elkaar één keer eerder. Over de dood. Jij schreef mij toen vanuit een tankstation in Waarloos, dat vond je een mooie plek om na te denken over je einde. Ik schreef je terug vanuit de ICE, een gevolg van het feit dat mijn onwaarschijnlijke talent om mijn leven te compliceren zich in elk opzicht grensoverschrijdend manifesteert.

(Dat was een absurd uitgangspunt voor een gesprek over de dood, maar absurdisme is in de literatuur meestal een prettige manier om als auteur de wenselijkheid in werkelijkheid om te zetten. Wat ons momenteel overkomt, is niet alleen absurd, maar even onwenselijk als onwerkelijk. Wat ik daar als auteur mee aanmoet, weet ik niet. Is het jou ook al opgevallen hoezeer zo’n quarantaine verschilt van een residentie? Normaal gezien floreren mijn gedachten in afzondering; nu lijkt het wel alsof deze opgelegde afzondering contra-creatief is. Veel mensen zeggen mij dat ze dezer dagen zelfs geen fictie meer kunnen lezen, omdat alles verbleekt bij de realiteit. Zelf vind ik het steeds meer van een morbide komedie hebben. Niet het virus, wel het beleid. Ik wacht tot de verteller opstaat, zegt dat het fraai geweest is en orde op zaken stelt.)

De vertrouwelijkheid van onze briefwisseling stond niet in verhouding met de afstand tussen ons in het werkelijke leven. We kennen elkaar nauwelijks. (Toch weet ik nu dat je vader dokter is en op café altijd twee bollekes bestelt, en jij teveel melancholie in je bloed hebt en geen geduld hebt voor yoga.) We delen: een voornaam die door de meeste mensen consequent fout wordt uitgesproken. (Jij dringt er stellig op aan dat het toch correct gebeurt. Hebt zelfs een audiofile op je website staan: MOUD. Ik reageer intussen op elke variant van mijn naam. Zelfs als ik het niet ben die word aangesproken. Kort lontje.)

Aangezien deze brief niet alleen voor jou bestemd is, maar voor half Vlaanderen, moet ik de luisteraars misschien waarschuwen. Dit wordt geen gestructureerde brief. Onze gedachtenuitwisselingen verlopen meestal als een aaneenschakeling van associaties. Jou hoef ik dat niet te vertellen. Jij bent dichter. Jouw gedachten bewegen zich altijd vrij in de ruimte. Tot ze tegen een kleeflint in je hersens botsen, dat je voor dat doel hebt opgehangen, en deel gaan uitmaken van een gedicht. Mooi beeld vind ik dat.

Hieronder volgt een opsomming van de momenten waarop ik in de afgelopen dagen, sinds ik besloot jou te schrijven en dus zo’n kleeflint in mijn hoofd ophing, aan jou heb gedacht.

Nu alle alledaagse regelmaat en alle verplichtingen zijn weggevallen, is niet alleen de stilte weer hoorbaar, maar zijn ook de witruimtes in ons leven teruggekeerd. Veel mensen schijnen niet te weten wat ze daarmee moeten. We leven eigenlijk in een gedicht: er is weinig, en met dat weinige moet je het doen, want het is alles wat er is.

Veel mensen zijn nu eenzaam met twee, (wat misschien nog erger is dan alleen eenzaam zijn), omdat wat ze met elkaar hebben minder blijkt te zijn dan wat ze dachten dan het was, of net teveel voor de krappe oppervlakte tussen vier muren. Nu ze hun samenzijn niet meer kunnen doseren in tijd en ruimte, blijkt het kamervullend ondraaglijk. De leegte net zozeer als het teveel.

Dat we niet weten hoelang dit alles duren zal, helpt ook niet echt; er is geen perspectief, wat tot gelummel leidt. En motivatie-dips. Zonder vast punt aan de horizon loopt iedereen verloren. (Dat weet elke schrijver: zonder deadline geen tekst.) We missen ook. Zonder eind in zicht. Hunkeren. Naar huidcontact, liefde of gewoon naar een bekend gezicht. Niet-digitaal, maar in 3D. Een mens om aan te raken. ‘Soms is het gewoon wachten.’ Letterde jij ooit, metershoog, op de gevel van een havengebouw. Ik heb daar vaak staan wachten, al voor die letters het thematiseerden. Omdat het ooit een plek was waar geen mens kwam, en waar je je aan ongewenste blikken kon onttrekken. Jaren van mijn leven heb ik daar ver-wacht. Op een liefde waarvan ik toen dacht dat ze alles was, en dat voor altijd zijn zou, en die uiteindelijk niets is geworden, of toch niet wat ik ervan verwacht had, maar ook nooit is verdwenen, en achteraf gezien toch heel veel blijkt te zijn. Soms is het gewoon wachten, tot de dingen hun ware aard tonen. (Poëzie, vul je Herman De Coninck aan, is een actieve vorm van wachten. Misschien bedenk ik nu, is poëzie ook een vorm van vragen stellen, terwijl proza de neiging heeft gelijk te willen krijgen.)

Ooit stond jij, verkleed als ijsbeer, op de Meir. Voor het klimaat. (En ook weer niet, want jij laat graag de dingen in het midden, terwijl ik ze altijd op de spits moet drijven.) Als stadsdichter plaatste je kunst waar ze thuishoort: middenin de publieke ruimte. In deze lastige tijden toont kunst haar kracht. Als middel tot reflectie. Verbinding. Troost. Daarin ben jij sterker dan ik. Als de wereld een bouwwerf is, ben ik de sloophamer, en jij de metselploeg.

Terwijl ik elke dag probeer de leugens van de macht lek te steken, en daarmee vooral mezelf in de voet schiet, maak jij inflatables: opblaasbare macht. Niet eens in de vorm van De Wever: je koos voor de metafoor. Het woord. De boodschap bleef dezelfde. Kijk: gebakken lucht.

(Zie (jou in) mij) zette je ooit op een openschuivende container. In grote lijnen raken wij dezelfde dingen aan, alleen met een heel andere touché. Ik denk dat beide vormen van protest onmisbaar zijn.

In Tiresias, de bundel van Kate Tempest die ik onlangs vertaalde, kijkt zij naar de wereld door de blik van een Oud-Griekse ziener die man en vrouw geweest is. Omdat wie de dingen van twee kanten bekijkt, ze vaak helderder ziet. Ik heb me de afgelopen maanden vaak ontzettend boos gemaakt. Over de kortzichtigheid. De hebzucht. Het politieke opportunisme. De machtswellust. Het immer doordraaiende neo-liberale gegraai. De controlemaatschappij. En al die andere dingen die jij nooit zo expliciet zou benoemen. Jij bent, net als Tempest, een matchmaker, een bruggenbouwer, een verbinder. Iemand die gelooft in radical empathy. Wat niet wil zeggen dat je geen standpunten inneemt: meestal is het perfect duidelijk wat je ergens van denkt. (Ergens schrijf je dat jouw gezicht niet bepaald een hermetisch gedicht is. Ha. Dat is Maudhumor.)

Over profetiën gesproken: het vreemde aan deze toestand is niet alleen dat er nieuwe woorden ontstaan om de nieuwe werkelijkheid te beschrijven (Skype-file, overschermd zijn, maskerplicht, quarantainekwijnen), maar dat dit virus zelfs onze dromen bijstuurt — Of kus jij nog mensen, in het diepst van je nachtelijke gedachten?— en alles wat al bestond met terugwerkende kracht anders inkleurt. Zo stond jij ooit, met mondmasker, aan het doodsbed van een dieselmotor, en luisterde naar zijn laatste doodsreutels. Dat beeld heeft nu iets visionairs, al is de oorzakelijkheid ervan omgekeerd. Of het kleurboek dat je maakte, waarin je je oma in kon kleuren, zodat de herinnering aan haar niet zou vervagen. Hartverscheurend is dat nu: foto’s van wuivende omaatjes achter glas zullen nooit meer onschuldige kiekjes zijn. Alles van waarde is weerloos.

‘Er zijn altijd lekken in ons leven,’ schrijf je. ‘Dat is nor-maal. Een mantra in vierkwartsmaat.’ Dat is waar, en het is gezond te aanvaarden dat we niet alles onder controle hebben. Maar mijn aanvaarding houdt op waar het gevecht tegen onrecht begint. Ik weet, even zeker als ik weet dat je van Magnums met amandelen houdt, dat dat bij jou niet anders is.

Dit is waarin we verschillen: jij staat voor de zachte revolutie. Ik ben meer van de toek op de muil en de bots met de buil. Ziehier mijn voorstel: zal ik de boel onderuit schoppen, en bouw jij de wereld dan weer op? Ik heb alle vertrouwen in je bouwplan. Of toch veel meer dan in de exitstrategie die nu op ons afkomt.

Warme groet,

Gaea