Cobra Kai #Vanmening
22/01/2022, De Standaard der Letteren — Cobra Kai: scherpe generatiekritiek of conservatisme met een laagje woke-vernis? Netflixreeks Cobra Kai laat de morele normen en waarden van twee generaties met elkaar clashen. Maar is de reeks nu eigenlijk woke of reactionair? Of proberen de makers iedereen te pleasen?
Een vervolg op The Karate Kid, 34 jaar later, dat moet wel een draak zijn. Mis poes. Na twee seizoenen als obscure YouTube Original groeide de reeks uit tot een ware Netflix-hit: 75 miljoen kijkers bingewatchen de exploten van de knokkende pubers en hun bekvechtende coaches. Dat kunnen toch niet allemaal midlifers zijn die in hun tienerjaren op een strandpaaltje de beruchte kraanvogeltrap probeerden te imiteren?
Die nostalgie is zeker een deel van het succes. Net als het feit dat alle acteurs van weleer weer op de set staan. Maar de tienerfilm wisselde ook van genre: Cobra Kai balanceert tussen actie en comedy, mengt zelfspot met drama, en is verslavend. Voor jongeren én voor veertigers-met-beginnend-buikje. De crux zijn de flashbacks (vaak met nooit eerder vertoond materiaal) uit de oude films, die in de nieuwe context een andere betekenis krijgen: misschien was alles toch niet zo zwart-wit als we in ’84 dachten. Waren de good guys minder goed en de bad guys minder slecht.
Voor wie de eighties heeft gemist, even de essentie: in de originele film krijgt backstreetboy Daniël LaRusso het aan de stok met de bullebak van de klas, rich kid Johnny Lawrence. Gecoacht door Mister Miyagi verslaat Danny Johnny op het lokale karatetornooi met een spectaculaire trap. Die ‘illegale trap’ zet Johnny’s ondergang in. Drie decennia later heeft hij de bodem bereikt: single, platzak en bezopen. De king van toen is de loser van vandaag.
Maar wat is er mooier dan een underdog die boven zichzelf uitstijgt? Als zijn buurjongen Miguel een pak slaag krijgt, heropent Johnny de Cobra Kai dojo om ‘van losers mannen te maken’ volgens het principe ‘Strike First. Strike Hard. No Mercy.’ Meer is er niet nodig om de rivaliteit tussen de twee vijanden te doen oplaaien. Want ook Daniël is blijven steken in het verleden: hij verkoopt auto’s met de slagzin ‘Kick the competition’ en koestert evenveel rancune als Johnny. Als Johnny’s oude leraar, sensei Kreese, opduikt, breekt de hel helemaal los. Want die ziet niks in Cobra Kai 2.0.
Wat dit alles interessant maakt, is Johnny. ‘He’s an 80s dinosaur who somehow escaped the extinction event of political correctness,’ schreef The Guardian na seizoen 1; mooier kan je het niet samenvatten. Het is die botsing tussen generatie Y en Z waar de reeks op drijft. Risky business, want Johnny vuurt politiek incorrecte oneliners af aan hetzelfde tempo waarop zijn tennisballenmachine Miguel beschiet. Maar de Zoomers corrigeren hem als hij echt te ver gaat, terwijl hij hun generationele onhebbelijkheden op de korrel durft te nemen.
En dus leven we mee met Johnny, die belt met een oude Nokia, niet weet wat Facebook is en denkt dat wireless betekent dat je je laptop niet in de stekker moet steken. Manwiches maakt in plaats van sandwiches — meer vlees is altijd beter —, burgers bestelt without the green stuff en er prat op gaat dat er vijf verschillende dode dieren op zijn pizza liggen. Zijn studenten kleineert en toeschreeuwt dat ze ‘hun verzonnen allergieën en intoleranties bij de deur moeten achterlaten’, want dat hij allergisch is aan zwakte. Bezorgd ‘How to tell your student you’re banging his mum’ googlet, om vervolgens op te leven bij de porno-hits die dat oplevert.
Ook pc-Daniël krijgt het hard te verduren; zijn de bonsaï-boompjes die hij zijn klanten cadeau doet nu cultural appropriation of onpatriottisch? Er is geen ontkomen aan: de wereld is veranderd, de mannen moeten mee. Zelfs Johnny leert ‘awake’ te zijn (eyeroll van Miguel: ‘Woke! Not awake!’) om queerqueen Piper te ronselen voor zijn dojo met de zorgvuldig gerepeteerde zin: ‘We encourage anyone who identifies as female to embrace their queenly strength and tear down the neo-masculine hierarchy to confront internalized sexism.’ Maar het is Kreese, zelf toxic masculinity op pootjes (hij vergelijkt de snowflakes met de hippies die hem onzacht onthaalden na zijn terugkeer uit Vietnam) die de golf van de tijd het best weet te besurfen, en zo ‘councilperson, not councilwoman’ Roberts ervan overtuigt het gewraakte tornooi toch te laten doorgaan.
De generatieconfrontatie levert boeiende stof op die tot interessante discussies en wederzijds begrip zou kunnen leiden. Niet tussen de twee dojo’s, maar misschien wel tussen twee generaties kijkers. Wokeness zou kunnen brengen waar ze niet is, en wokies wat zelfrelativering bijbrengen. Maar doet ze dat? Of belichaamt Johnny, als politiek incorrecte good guy, net iets reactionairs? Aan de oppervlakte is alles cool, maar daaronder wringt het opzet.
Tenzij L.A. de enige stad in de V.S. is waar racisme niet voorkomt. Want de zwarte personages, die er natuurlijk wel zijn, worden nooit op hun identiteit aangesproken. En dichter dan een fletse poging tot etnisch koken voor Miguels familie komt zelfs Johnny niet bij dit hete hangijzer. Want met racisme kan je niet lachen, dat is niet relatief. Seksisme blijkbaar wel. Natuurlijk, Johnny’s vrouwonvriendelijke uitspraken worden wel gecorrigeerd, maar structureel verandert er niets: de vrouwelijke personages overleven ternauwernood de Bechdeltest. Hoeveel body (pun intended) hebben ze eigenlijk echt? Sam is vooral een tool om Miguel en Robby tegen elkaar op te zetten, en Tory’s boeiende backstory raakt niet uit de schaduw van haar eigen cleavage. Met elkaar praten ze alleen maar over jongens — al is dat natuurlijk eigen aan tieners, net zoals het eigen is aan karatefilms dat personages minder vaak met elkaar praten dan dat ze op elkaars gezicht slaan. Alle dojo’s leiden ook onder het Smurfin-principe: de mannen in de groep hebben een eigen karakter, de vrouw is gewoon de vrouw. Want er is er maar één. Typisch voor karate? Al lang niet meer. En brains zijn wel badass, maar de nerds geraken pas aan een lief als ze de spinning kick beheersen. Mannelijke homo’s zijn duidelijk taboe; dit is geen reeks voor pussies. Ook geschokt reageren op houten stokken — ‘Er hangen daar wapens aan de muur!’ — in een land waar elke burger een eigen wapenlicentie heeft, is behoorlijk hypocriet.
Dagen de makers de kijker echt uit? Of vinden we Johnny’s primitieve grofheid gewoon cool in deze over-correcte tijden? En is deze pseudo-wokeness net een manier om de echte problemen dood te zwijgen? Verbale windowdressing? Op plotniveau is de brutaliteit van Kreese’s oldskool Cobra Kai wel ‘het kwaad’, maar in de eighties gold in Miyagi’s dojo nog als regel: Karate is for self-defense only. (Gevolgd door regel 2: leer regel 1!) Die tijd is voorbij, leren we nu: soms volstaat verdediging niet en is de aanval de enige uitweg. Want alle dojo’s zijn doordrongen van die American Dream waarin elke mens verantwoordelijk is voor zijn eigen succes, en ook voor zijn eigen falen. Not so woke.
Misschien hebben de scenaristen, drie witte mannen van middelbare leeftijd, zich door hun enthousiasme laten meeslepen. Misschien weten ze beter hoe het voelt om gepest te worden omdat je een nerd bent die van cosplay houdt dan omdat je zwart bent? Of misschien wilden ze dat soort rauw realisme net uit de reeks houden? En bewust voorbijgaan aan die realiteit, in de hoop dat het er voor de volgende generatie echt niet meer toe doet. Maar Cobra Kai speelt niet in de ideale wereld, en je kan niet vrijblijvend stoeien met morele normen zonder je bewust te zijn van wat je zelf verkondigt. Ultra-slechterik Silver zou zeggen: Everyone has a weak spot. En die inconsequentie is de zwakte van Cobra Kai.
Maar laat dat de pret vooral niet bederven. Cobra Kai is ook 40 episodes geweldige tv, met prachtige knokpartijen, goeie eighties-muziek en referenties die naadloos van Top Gun naar Game of Trones springen. Of zoals Johnny zou kunnen gezegd hebben: Talking politics is for pussies. If you really want to change something, just kick some ass.
Het stuk nalezen zoals het verschenen is, kan hier.