Christiaan Weijts schrijft Slauerhoff #briefgeheim #dsletteren
Slauerhoff, mijn dode kameraad,
Een jaar geleden, het was tijdens de Museumnacht in mijn woonplaats Den Haag, stond ik onverwachts weer oog in oog met jouw handschrift. Weer, want tijdens mijn studietijd in Leiden heb ik heel wat uren doorgebracht in de speciale afdeling van de universiteitsbibliotheek waar je, onder strenge bewaking, zeldzame drukken en handschriften mocht inzien. Hier lagen enkele van de schriftjes waarin jij Het verboden rijk en Het leven op aarde hebt geschreven, op een plankje, zo begreep ik uit het gedicht ‘Raadsel’: Vroeger schreef ik aan een zwaar bureau/ Lichtzinnige gedichten;/ Nu, met een plankje op mijn knie,/ Een lijvigen roman.
Toen geloofde ik nog dat het hielp, bijna fysiek contact te hebben met een dichter die je bewondert. Toen schreef ik zelf nog gedichten, allemaal te belabberd om te publiceren. En toch was jij het die me, jaren eerder al, tot het schrijven aanzette.
Nu was het nacht, en ik had net een veiling bijgewoond met naaktselfies van een populaire schrijfster die in Portugal woont. ‘Lisboa, eens stad der steden,’ declameerde ik, ‘Die ’t verleden voortsleept in ’t heden, En ruïnes met roem verwart.’
Ja, want nog altijd ben jij de enige van wie ik complete verzen uit het hoofd blijk te kennen. De museumdirecteur was er ook bij, en hij was toevallig net op zoek naar iemand die op een Slauerhoffwebsite voor scholieren de voice-over kon inspreken. En zo gebeurde het dat jouw woorden en mijn stem samenkwamen. In de opnamestudio voelde ik me een beetje zoals de figuren die jij beschrijft in de gedichten en verhalen waarin ze ineens samenvallen met zielsverwante voorgangers, Camoes en Po Tsju I. (De oude levens liggen niet voorgoed / In ’t praalgraf, bij de stilt’ daar ingebalsemd; / Zij breken steeds weer als een vreemde vloed / In ’t laatste, dit vernielend of vervalschend.)
Mijn dode kameraad, zeg ik, zoals jij Arthur Rimbaud jouw dode kameraad noemde. Dichters kiezen hun vrienden ‘verticaal’, zonder acht te slaan op tijdperken, modes of dood.
Te lang had ik je niet meer gelezen. Bijna was ik zelf gaan geloven wat anderen over je beweren: dat je een middelbareschoolierenschrijver bent. Inderdaad, ook ik had je als zeventienjarige ontdekt. Ook ik wist wat ik moest worden: poète maudit, vol spleen en melancholie de wereld afreizend, de hele mikmak.
Dankzij die Museumnacht ben ik je opnieuw gaan lezen. Jouw handschrift weerzien was alsof jij míj een brief stuurde, flessenpost uit eerdere tijdperken, en deze brief is een nederig bedankje als retour. Steeds herinner je me aan waar het omgaat: verlangen en opstandigheid levend te houden zonder door te slaan in cynisme, door het gevoel voor schoonheid en lyriek niet te verliezen.
Nu weet ik dat ze ongelijk hebben, degene die jou een middelbarescholierenschrijver noemen. De romantiek hoort niet bij een levensfase maar bij een kunstenaarschap, waarbij zeventien de innerlijke leeftijd is. Bij de middelbare scholier die ik was vielen de uiterlijke en innerlijke leeftijd samen, alsof de grote en de kleine wijzer van een klok over elkaar schuiven of de maan verdwijnt in de schaduw van haar eigen planeet. Zolang jij me daar van tijd tot tijd, in steppen, stad en woud aan wilt herinneren, deert mij geen bekommernis.
Dankbare groet,
Christiaan Weijts