De lijstjes van Jeroen Theunissen #beroepsgeheim #dsl

DSLetteren, 28/02/2014 – ‘Zonder mijn notitieboekjes kan ik niet schrijven. Het zijn een soort plagiaatschriftjes waarin ik woorden en uitdrukkingen uit alle mogelijke teksten heb opgeschreven; dat kunnen zinnen uit een boek van Nietzsche, Mulisch of Claus zijn, maar evengoed fragmenten uit een krantenartikel.’
‘Vroeger had ik de gewoonte voor ik begon te schrijven altijd een uur of twee te lezen, en daarbij de mooie woorden te onderlijnen waarvan ik niet zeker wist of ik ze zelf zou gebruiken. Die schreef ik dan over, netjes in kolommen per woordsoort: zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, zinswendingen, …  Op een gegeven moment heb ik zelfs het plan opgevat om alle mooie woorden uit de Van Dale op te schrijven, in tabellen, maar ik ben (wat weinig verwonderlijk is) wel nooit voorbij de A geraakt.’
‘Later, tijdens het schrijven, bladerde ik dan door die boekjes en als ik een mooi woord tegenkwam, creëerde ik een beeld rond dat woord. Bij mooie uitdrukkingen lag het natuurlijk moeilijker, die kon ik niet zomaar overnemen, dat zou plagiaat zijn, dus dan vervormde ik die tot ze onherkenbaar werden.’

Verdachte hartstochtelijkheid
‘Ik zal je een paar voorbeelden geven: geldhandhaving. Mimespeler. Onmondig. Koele distantie. Geitenhoeder. Knuffelkussentje. Verdachte hartstochtelijkheid. Ik heb geen flauw idee meer waar de woorden vandaan komen, ze staan niet eens per boek geordend, en ik lees meestal drie boeken door elkaar, en ook nog kranten ertussen.’
‘Sommige zijn zelfs met fluo-stift aangeduid, zoals deze: oeroude historische moeheid. Of: haar dubbelheid opentrekken – ik heb werkelijk geen idee wat ik daaronder moet verstaan. Of nog één: gehaaide charmante roofdierlijkheid. Zo’n uitdrukking als oeroude historische moeheid zal ik natuurlijk nooit zo overnemen, maar  ik vind dat wel een mooi idee, dus begin ik daarover na te denken en dan fabriceer ik iets dat daar op geënt is.’
‘Grappig, in mijn oudste schriftjes zijn er zelfs woorden doorstreept -paddenogen bijvoorbeeld, en schommelboezem- omdat ik ze al gebruikt had of vond dat ik ze toch niet kon gebruiken.’

Vertrouwen
‘Vooral in het begin van mijn ‘schrijverscarrière’ kon ik mijn schriftjes echt niet missen. Tegenwoordig gebruik ik ze minder, waarschijnlijk omdat ik intussen meer zelfvertrouwen heb in mijn eigen kracht in het verzinnen van woorden en zinnen.’
‘Iemand, ik weet niet meer wie, zei ooit dat een schrijver iemand is die niet goed met woorden overweg kan. Ik vond dat een hele mooie en frappante uitspraak; bij mij is dat ook zo. Ik had het vroeger heel moeilijk uit mijn woorden te geraken als ik iets moest zeggen, en zeker als ik iets moest schrijven.’
‘In mijn eerste boeken, zoals De onzichtbare, kan je dat duidelijk zien. Meer dan een verhaal is dat boek een worsteling met de taal zelf, een gevecht dat soms fout loopt. Om die drempelvrees te overwinnen, las ik altijd voor het schrijven. Dat contact met grote schrijvers, met woorden en taal en wat je ermee kon doen, hielp mij zelf met taal aan de slag te gaan. Daarom schreef ik ook die woordjes over.’
‘Intussen zijn de woorden uit de schriftjes deel gaan uitmaken van mijn eigen taal; ik heb er  geen idee meer waar ze vandaan komen. Wel kan ik aan bepaalde passages in mijn boeken zien dat ze ontstaan zijn uit mijn worsteling met taal: in De onzichtbare staan nogal wat beelden die zeer maniëristisch zijn, waarvan ik voel: die komen uit mijn schriftjes. En in De omwegen zit ook een beeld waarvan ik weet dat het verwant is aan een passage uit Humboldt’s Gift van Saul Bellow, maar zelfs als je ze naast elkaar legt, zou je dat niet kunnen zien. De link bestaat alleen in mijn hoofd.’

Leerschool
‘Helemaal in het begin heb ik hele rare experimentele teksten geschreven, die ik gelukkig allemaal kwijt ben, zodat niemand ze postuum nog kan terugvinden; dat waren echt worstelingen met de taal. Ik vond het heel moeilijk met taal iets te construeren. Ik had toen ook nog erg weinig gelezen; ik ben maar beginnen te lezen op mijn achttiende. Daarvoor had ik alleen maar Karl May en Brusselmans gelezen, dus toen ik begon te schrijven zat ik meteen met het probleem dat ik niet wist hoe ik dat moest doen. Dus ging ik te rade bij de grote schrijvers; dat lezen was een soort leerschool.’
‘Gek genoeg stond het idee dat ik schrijver wilde worden nooit ter discussie, dat was evident. (Ik had geen idee wat ik met mijn leven aan wilde vangen, maar ik besefte wel dat het mijn levensweg was aan de zijlijn te staan en schrijven is de ideale manier om dat te doen: toekijken, alles wat je ziet interpreteren en becommentariëren.) Dus besloot ik in het zesde middelbaar dat het de hoogste tijd was dat ik begon te lezen; als ik schrijver wilde worden, kon ik dat niet langer uitstellen. Ik ben er echt uit plichtsbewustzijn mee begonnen. Na mijn studies Germaanse Talen besloot ik dan aan dat schrijverschap te beginnen, en vanuit de heel romantische idee dat schrijvers arm zijn ben ik dan terug bij mijn ouders gaan wonen om daar op de schrijfmachine van mijn grootmoeder te beginnen schrijven, want een computer vond ik niet authentiek genoeg. Gelukkig heb ik die romantische idee intussen losgelaten.’

Het stuk zoals het is verschenen kan je hier nalezen.