De Sade #DeusExMachina
nov 2017, Deus Ex Machina –
Sade to Mlle E.L. James
[Sept] 14, [2017]
Madame,
Zoveel wegen die leiden naar wraak, zoveel paden naar wreedheid die u had kunnen bewandelen, en toch koos u, geef toe, de gruwelijkste van alle. Een man uit zijn tent lokken met een boek waarin u schaamteloos zijn naam misbruikt, om hem vervolgens nog maar eens tot slachtoffer te maken van zijn geschriften, door wat hij heeft geschreven lidmaat na lidmaat af te rukken, tot enkel nog een schreeuwend hoofdje overblijft dat zonder tong probeert om zijn gelijk te halen. Ik moet u nageven dat u inventiever was in het bewerkstelligen van mijn ondergang dan al wie u voorging, en vergis u niet, velen hebben het voor u geprobeerd om mij het zwijgen op te leggen. Maar enkel u is het gelukt; u heeft, voorgoed, mijn erfenis besmeurd met uw lichtzinnige gebazel, want, en daarin schuilt uw genie, uw aanval kwam lang na mijn dood – geen kerker waaruit men zich moeilijker kan verdedigen, geen vergeetput die de stem meer dempt dan dat. Al 203 jaar zit ik hier vast, en nog steeds geen aanwijzing van het moment van mijn vrijlating – zeg mij: is het vierde deel dat u aan uw trilogie toevoegde een aanwijzing? Zal de poort zich volgend jaar openen, is het werkelijk zover? Als het iets betekent, vertel me dan aan het einde van uw brief in onzichtbare inkt dat ik een slimme jongen ben, en als het niets betekent, zeg me dan dat ik gek ben. Ik zal in niets laten blijken dat u mij wat dan ook vertelde, en u dus op generlei wijze compromitteren; als wraak is een dergelijke actie mij te min. Als ik hier ooit nog wegkom, uit dit rattenhol, deze vergetelheid, dan wacht u een veel wreder lot. Want wie de leeuw port in de kooi, kan maar beter hopen dat de tralies die hem in bedwang houden van goede makelij zijn.
Toch ben ik u ook dankbaarheid verschuldigd. Omdat u, weliswaar op de volstrekt verkeerde wijze, mijn aandacht trok op de staat der letteren in de 21e eeuw. – Of ik niet lees, vraagt u, hier in de hel? Bent u waanzinnig? Heeft de eer dat u van mij een wederwoord ontvangt u nu al in die mate van uw verstand beroofd, gesteld dat u daarover al beschikte, dat u denkt dat ik werkelijk de tijd heb om mij bezig te houden met dergelijke dwaasheden? Dat u vermoedt dat de eindeloze herhalingen van door ware meesters tweehonderd jaar geleden veel scherper geformuleerde waarheden mij zouden kunnen boeien? Die onvolkomen pogingen, dat onbeholpen gekrabbel? Wat geschreven moest worden heb ik geschreven, zelfs het onzegbare heb ik gezegd. Na mij kwam enkel nog ballast, of slechte imitatie, maar daarover hoef ik u niets te vertellen, me dunkt. Neen, lezen doe ik niet. Wie zonder enige autoriteit en enig recht zijn neus in de edele kunst der letteren steekt zonder er oprecht van te houden, en niet gelukkig is met mijn verzamelde werken als finaal meesterwerk, kan ze in zijn reet schuiven. Heeft u daar verdere instructies bij nodig?
Maar ik dwaal af. Wat ik wilde zeggen was dat het mij door uw toedoen en door een ongelukkig geformuleerde zoekopdracht in de catalogus van de bibliothèque national ter ore is gekomen dat ik heruitgegeven ben in de Bibliothèque de la Pléiade. De Hel op Bijbelpapier noemen ze mijn werk; zelden las ik in de afgelopen eeuwen iets wat mij in die mate amuseerde. Menen ze dat werkelijk, de heren, terwijl ze zelf leven in een tijd die meer op de hel lijkt dan elke voorgaande periode uit de geschiedenis, de meeste donkere dagen van de middeleeuwen incluis? Zelfs Les Cent Vingt Journées de Sodome geurden naar rozen in vergelijking met de stank van hypocrisie die opstijgt uit die woorden. Of is de dubbele moraal, die gladde olie waarop zelfs de meest geslepen geesten al eens uitglijden, dezer dagen zo perfect uitgesmeerd dat niemand nog rechtop loopt?
Ergens, Madame, heeft u iets fout begrepen. Ik ben een libertijn, geen liberaal. Wat u geschreven hebt, en in mijn naam meent te mogen verkopen (want dat is, laat ons toch eerlijk zijn, het voornaamste doel van uw gespeeld provocatief huisvrouwengebroddel), is antiporno, waarin genot bestraft, vrijheid beteugeld en perversie gerehabiliteerd wordt. An sich is dat geen drama; één slecht boek is het einde van de wereld niet. Maar men kan zich afvragen, gesteld dat men vrijwillig tot denken zou willen overgaan, iets waarvoor ik hier in het hiernamaals alle tijd heb en wat, op copuleren na, altijd mijn meest geliefde bezigheid geweest is, wat dat zegt over de tijd waarin u leeft. Een wereld waarin niemand aanstoot neemt aan moord en marteling in naam van een war on terror, elk vermoeden van onschuld ten spijt, maar waarin u het wel nodig vindt zelfs de meest nuffige billenkoek meteen om te buigen tot een monogaam huwelijk waarin de betrokken partijen elkaar enkel nog in de missionarishouding nemen, daarbij al bij voorbaat verontschuldigingen mompelend voor mogelijk toegebrachte spierstijfheid. Een advocaat is immers gauw gevonden.
Elke generatie krijgt de porno die ze verdient. Maar alle porno verraadt ook het wereldbeeld dat haar voortbrengt. Bent u, waag ik mij af te vragen, al officieel toegetreden tot de Tea Party? Tenslotte is er geen boek dat meer aanzet tot consumeren, niet van de ander, maar van aardse goederen, dan het uwe; het is een als porno vermomd pleidooi voor conformisme en (middel)matigheid, burgerlijke waarden en traditionele rolpatronen. Want, en hierin schuilt wellicht uw waar genie, terwijl u door een generatie vrouwen als voorvechtster van de seksuele bevrijding wordt aanbeden, schuift u de brave deernes pagina na pagina genadeloos opnieuw de keuken in. De welwillendheid waarmee ze zich aan het bereiden van de perfecte cocktail wijden, en daarvoor spontaan zichzelf, hun ambities en hun verlangens aan de kant schuiven: zelden zag ik een zo spontane overgave aan de slavernij. Ik moet het u nageven – zo wreed ben ik zelfs nooit geweest. Want schreef ik niet dat een knappe vrouw zich enkel moet bezighouden met neuken en niet met jongen werpen? Een mooier vrijbrief voor vrouwelijk genot is nauwelijks denkbaar. Ik was mijn tijd vooruit; u draait hem met beangstigend gemak weer terug.
Porno, Madame, draait om de corruptie van onschuld. Moeten wij de mens niet, goedschiks of kwaadschiks, bevrijden van zijn burgerlijke remmingen die zijn natuurlijke drang naar genot onderdrukken? In plaats van hem met burgerlijkheid te onderdrukken? Hem af te helpen van zijn afwijkingen en hem weer in het gareel te dwingen? Niets mag de menselijke vrijheid in de weg staan, Madame. Geen moraal, geen god, geen wet. De rede is altijd ondergeschikt aan de passies; zoals elk beest volgt de mens zijn drift, en dat hij dat doet, maakt hem even onschuldig als een tornado. Natuurverschijnselen leggen geen verantwoording af voor wat zij aanrichten. Wie zich laat binden door religieuze, ideologische of morele vooroordelen maakt zichzelf tot gevangene. En laat mij u één ding zeggen: na deze eindeloze jaren van gevangenschap kan niets mij er nog toe brengen deze staat van ellende vrijwillig te verlengen. Dus nee, Madame, mij niet gezien. God noch gebod zal de orkaan in mij ooit temmen.
Dus vraag mij nimmer of ik spijt heb van wat ik heb geschreven. Of begrip kan opbrengen voor het feit dat mijn boeken werden verboden en verbrand. Bijna was de uwe hetzelfde overkomen; dat vind ik niet alleen lachwekkend, maar vooral een belediging – de uwe had een schare ware libertijnen, mijn naam waardig, uiteen moeten rijten als een wolf een lam. Maar spijt? Neen, Madame. Nimmer. Zoals ik het bij leven zei, meen ik het ook nog na mijn dood: vermoord me maar, of neem mij zoals ik ben, en moge ik verdoemd zijn als ik ooit verander. Want wie een andere manier van denken aanneemt om anderen te plezieren, is gestoord. Mijn manier van denken hoort bij mijn bestaan. Ik kan ze niet veranderen, ik ben ze. Ik hou er meer aan dan aan mijn leven. Ik zou nog liever duizendmaal mijn vrijheid opgeven dan mijn ideeën. Helaas heeft men mij net iets te letterlijk genomen: 24 jaar van mijn leven heb ik in gevangenschap doorgebracht en nu rot ik al meer dan 200 jaar weg in de dood. Maar beter dat dan door u onterecht en met valse motieven in mijn eeuwigheid te worden gestoord. Elk weldenkend mens zou nu stellen dat ik waanzinnig ben; zo benoemt de heersende klasse graag wie radicaal consequent en consequent radicaal is. Alleen uw titel al: 50 Tinten Grijs. In mijn wereld, Madame, volstaan zwart en wit.
Natuurlijk vraagt een dergelijk denken naast moed ook verstand; een helderheid van geest die weinigen gegeven is, omdat zij vereist dat wij, zoals een rivier, genadeloos buiten onze oevers treden en wars van de slachtoffers die wij daarbij maken onze gedachten vrij over de steppen laten razen. Mensen vrezen zo’n scherp verstand; niets levert je meer vijanden op, en wel om een heel eenvoudige reden: dit soort denken ontbloot genadeloos elk belachelijk bedrog, omdat je er zo hard om moet lachen, en het gevolg is natuurlijk dat zij die belachelijk of minder intelligent zijn je vrezen en aan het eind iedereen haten die hun bedrog doorziet en hen op hun ware kleuren wijst.
Vergeet u niet mij alsnog te antwoorden op mijn vraag? Niets houdt mij meer bezig dan de datum van mijn wederopstanding, zodat ik vooruit kan kijken naar het moment waarop ik en mijn geest (of ik mijn geest, want na al die jaren vallen wij vrijwel samen, het lichaam is een luxe die mij in dit hiernamaals niet gegund is – wellicht maakt dat de hel tot hel) eindelijk bevrijd zullen zijn en ons opnieuw vrij over de wereld kunnen bewegen. En probeer me niet te vertellen dat u deze brief niet hebt gekregen, want u krijgt ze wel, allemaal, wat u ook beweert, en als u zegt van niet, is het omdat u niet wil antwoorden op wat erin staat. Overigens heb ik dit zo idioot zwart op wit neergeschreven dat u het zeker zal krijgen. Of toch één van mijn brieven, want ik heb er twee geschreven om het onderzoek van de nalezers, de commentatoren, de inkorters, de redacteuren van mijn stijl, kortom, de censoren, te vergemakkelijken. Zo kunnen ze gewoon kiezen wat blijft staan.
Als u doet wat ik u vraag, Madame, zal ik u dankbaar zijn.
D.A.F. De Sade
(Geïnspireerd door De Sades gevangenisbrieven)