de tabi’s van Gaea Schoeters #Beroepsgeheim
12/12/2014, DSLetteren – ‘Al twintig jaar ben ik bezig met bujinkan en ninjutsu. Ik heb er volstrekt geen talent voor, maar als je voldoende zelfdiscipline kweekt en je erop toelegt, kom je ergens. Een geruststellende gedachte is dat, want dan komt het ook wel goed als je je toelegt op iets waarvoor je meer talent hebt.’
‘Bujinkan is een Japanse krijgskunst die teruggaat tot rond 1100 en zich in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld naar moderne vormen van zelfverdediging. Wil je die onder de knie krijgen, dan moet je eerst de traditionele vormen kennen. Je maakt ze je eigen, zowel fysiek als mentaal, en past ze aan aan je eigen mogelijkheden.’
‘Hetzelfde geldt voor literatuur. Er wordt zoveel geproduceerd zonder kennis van wat vooraf is geschreven. Terwijl je als auteur de traditie moet kennen. Ken je ze niet, dan kun je je er ook niet toe verhouden en je ertegen afzetten.’
‘Je hebt schrijvers van zinnen. Je hebt schrijvers van boeken. En je hebt schrijvers van een oeuvre. Harry Mulisch, Jeanette Winterson en Milan Kundera zijn oeuvreschrijvers. Daar wil ik zelf ook naar streven. Kundera speelt in zijn werk constant met vorm en compositie. Zelf ben ik ook een sucker voor structuur. Ik probeer tegelijk binnen en buiten een boek te staan en er op metaniveau naar te kijken. Je kunt een werkelijkheid opzetten zonder dat de constructie zichtbaar is. Ik probeer die constructie open te breken en het mechanisme erachter bloot te leggen. Constructie is mooi. Ik hou ervan als dingen kloppen.’
‘Als je vecht, ben je je in het begin niet bewust van het grote geheel. Maar hoe meer je traint, hoe meer je de samenhang en de systematiek gaat zien. De liefde voor constructie is cerebraal, zowel in het schrijven als in het vechten. Maar ik word er ontzettend blij van.’
‘Ik heb ze ook nodig, die dwingende structuur, of ik ontspoor. De kans dat wat je vertelt al eens verteld is, is groot. Om te verhinderen dat je afglijdt in een zompige boel, moet je het vormelijk strak houden. Zoals in een muziekstuk, dat altijd een dwingende structuur heeft. Je neemt een thema, het komt terug en nog eens en alles valt in elkaar. In De kunst van het vallen zet ik Majakovski en Sjostakovitsj tegenover elkaar. Ik had het niet vooraf gepland, maar toen ik bezig was, zag ik gaandeweg dat het klopte.’
‘Net zoals in ninjutsu probeer ik in de literatuur hiernaar te streven: eerst de vorm leren, dan breken met die vorm om ten slotte vrij te zijn van die vorm. Ik zit nog lang niet in dat laatste stadium, maar ik tracht er wel naar. Trainen moet je zelf doen, schrijven ook. Niemand kan je erbij helpen, ook niet op momenten van twijfel. Soms denk ik: zoek toch eens echt werk. En soms denk ik: ik ben volkomen geniaal. Ertussen is er weinig. Maar de inzet is altijd totaal. Als schrijver ben je het aan jezelf verplicht bewust na te denken over wat je wilt bewerkstelligen. Doe je het voor de goeie recensies? Mik je op veel lezers? Dat is niet genoeg. Lezers moeten boeken vinden en niet omgekeerd. Daar schiet de literatuur niets mee op.’
‘In het beste geval voegt wat je schrijft iets nieuws toe. Maar altijd moet je hiernaar streven: hoeveel lezers zal je boek over tweehonderd jaar hebben? Je moet jezelf een plaats in de canon willen verschaffen. Pas dan is wat je geschreven hebt zinvol.’
(c) Vicky Vanhoutte
Gaea Schoeters kent u van: haar stukken in deze krant, het reisboek Meisjes, moslims en motoren en haar romans Diggers en De kunst van het vallen.