Dode hoek #ZIZO
22/04/2019, Zizo — “Dat de kerk een ongezond percentage homoseksuelen telt, was bekend.” Voorgaand zinnetje stond te lezen in een Vlaamse kwaliteitskrant naar aanleiding van het boek van de Franse onderzoeksjournalist en socioloog Frédéric Martel over homoseksualiteit (en de homoseksuele lobby) in de Roomse kerk. De formulering is op zijn minst ongelukkig te noemen. Het viel me meteen op toen ik het stuk las: hoezo ongezond? Is er een bovengrens aan de toegestane hoeveelheid homo’s per vierkante meter of per hoeveelheid hetero’s om een maatschappij ‘gezond’ te houden? Lijkt me kras, zeker in een beroepsgroep die zich per definitie niet voortplant, het enige mogelijke (en met de huidige medische stand van zaken niet eens valabele bezwaar) voor zo’n quotum. Bovendien is het woord hopeloos normerend. Homo’s zijn, in elk geval in hoge concentraties, “ongezond” voor een sociaal systeem, terwijl hetero’s “gezond” zijn. Kortom: heteroseksualiteit is de norm, homoseksualiteit de (al dan niet) getolereerde afwijking.
Ik bleek niet de enige bij wie een alarmbelletje afging; de krant kreeg nogal wat reacties, de ombudsvrouw reageerde, de tekst werd aangepast. Het werd een ‘hoog’ percentage. Maar was het probleem daarmee opgelost? Helaas niet. Want, zoals de ombudsvrouw ruiterlijk toegaf, het is vreemd dat intern niemand bij het nalezen over het woord gevallen was. En daar knelt het schoentje. Is het slechte wil? Zeer zelden. Het is een soort blindheid, of ongevoeligheid, die we zien terugkeren wanneer meerderheden schrijven over minderheden. Al bedoelen ze het nog zo goed, de voelsprieten ontbreken. Dat bleek helaas ook uit de reactie van de betrokken journalist, en uit die van de ombudsvrouw.
De journalist reageerde als volgt: ‘Het hele relaas geeft je een gevoel van “wat een verdorven, ongezonde boel is dat daar in Rome”. Ik heb vroeger ook verhalen gehoord over Amerikaanse seminaries, waar de sfeer zo verziekt was dat heteroseksuele seminaristen er vertrokken. Dan kun je stilaan spreken over “ongezond”.’ Wat zegt dat eigenlijk? Dat de situatie in de katholieke kerk ongezond is, klopt, omdat de zwijgcultuur, het taboe op homoseksualiteit en de macht van de homoseksuele lobby misbruik faciliteren, om maar iets te noemen. Maar, en het is belangrijk dat onderscheid te maken, het probleem zit hem in het machtsmisbruik, en niet in de hoge concentratie van homo’s op zich — overigens nog steeds een ruime minderheid. In dergelijke gevallen maak ik graag gebruik van de omkeertruc: is elke situatie waarin holebi’s zich niet op hun gemak voelen dan te wijten aan een ongezonde concentratie van hetero’s? Is de ongezonde concentratie aan hetero’s de oorzaak van gaybashings? Als migranten zich ongemakkelijk voelen, komt dat dan door een ongezond hoge concentratie van autochtonen? Als vrouwen lastiggevallen worden, ligt dat dan aan een ongezonde concentratie van mannen? Dan zou elke raad van bestuur van een groot bedrijf met aanranding eindigen. Kijk ook naar de titel: “Hoeveel homo’s is gezond?” Behoorlijk provocerend. Of de intro: “Hoe controversiëler een onderwerp…” Is homoseksualiteit nog altijd controversieel? Ook hierin schuilt een waardeoordeel. Normering. In een artikel dat een uitschuiver wil rechtzetten, schemert opnieuw heteronormaliteit door.
Een paar dagen later liet Jamal Ouariachi van zich horen: de literatuursite queerboeken.nl zou schrijvers in een hokje duwen. Schrijvers en literatuur moeten niet herleid worden tot een gay label (daarin heeft hij gelijk, maar dat wil niet zeggen dat zo’n site niet nuttig is; elk jaar doen meer dan 35% van de jonge holebi’s een suïcidepoging, veelal omdat ze niet genoeg rolmodellen vinden. Al wat dat kan voorkomen, deugt voor mij.), en bovendien is hij tegen herkenningslezen. Prima. Ik ook. Dus pleur al die witte, heteroseksuele autobiografische hipsterliteratuur maar in de vuilnisbak. En serveer mij eens iets anders. Een Great Gay Novel bijvoorbeeld. Maar daar willen weinig gerespecteerde auteurs hun vingers aan verbranden, blijkbaar: meer dan genoeg homo’s, maar ‘ongezond’ weinig homo-romans in de hedendaagse Nederlandse letteren. De ‘boeken’kast blijft stevig dicht, uit angst literair niet ernstig genomen te worden. Nochtans zijn ook homoseksuele personages broodnodig: het bestaan van homoseksuele auteurs volstaat niet om rolmodellen te creëren voor jonge homo’s. Een gekleurd auteur blijft gekleurd, wat hij/zij ook schrijft; alleen al doordat hij bestaat en schrijft, speelt hij/zij een emancipatorische rol. Een holebi-auteur die niet af en toe stelling neemt, is, in zekere zin, onzichtbaar. (Ik kan me overigens geen enkele auteur van kleur indenken die Amsterdamse grachtengordelromans of Vlaamse streekverhalen zou schrijven met uitsluitend blanke middenklasse-personages. In de boeken van veel homoseksuele auteurs is geen homo te bekennen.)
Ook Ouariachi’s tweets, zoals altijd flink gechargeerd omdat dat hyperbolen nu eenmaal zijn favoriete stijlfiguur zijn, getuigen van een gebrek aan voelsprieten. Wat hetero’s weleens vergeten, is hoe allesoverheersend de heteronormaliteit van de wereld nog steeds is. En hoe binair alles nog altijd in genderhokjes is opgedeeld. Van kleuterspeelgoed tot toiletten: alles is altijd m/v, en wie te zeer afwijkt van de verwachtingen, wordt daarop aangekeken. (Wat een herademing, die gender-neutrale toiletten in Zweden. En hoe verwarrend voor hetero’s, die zich suf zoeken naar het m/v symbool en telkens weer schrikken als er een vrouw uit het vermeende mannentoilet komt of andersom.)
Wie elke dag impliciet en volcontinu op zijn anders zijn wordt gewezen, struikelt al eens rapper over een “ongelukkig gekozen woord.” Want achter dat woord gaat een wereldbeeld schuil, dat eigenlijk nog steeds zegt: wij zijn normaal, jullie niet. Daar wat vaker bij stilstaan, in welke minderheidscontext dan ook, zou een mooi begin zijn. Wie zichzelf zelden of nooit in literatuur herkent, vindt het soms fijn die spiegel soms wel te vinden. Omdat ‘de ontmoeting met de ander’ zijn of haar dagelijkse realiteit is, en herkenning zeldzaam. Net dat is het verschil tussen een meerderheidspositie en een minderheidspositie. Om dat aan te voelen, is het handig mensen bij de hand te hebben die dergelijke kleine gevoeligheden wél aanvoelen. Een betere mix van mannen, vrouwen, holebi’s, allochtonen, ouderen etc. zou, op elke werkplek, wezenlijk kunnen bijdragen tot het verbreden van het gamma aan voelsprieten voor, ik zeg maar iets, gevoelig woordgebruik. En andere vormen van sluipende discriminatie. Daarom vraagt echt diversiteitsbeleid inclusie: omdat al die extra blikken en spiegels de dode hoek van de meerderheid helpen invullen.