Gerda Dendooven op verlaten plekken
DSL – 12/08/2011 – De ingeving
‘Dat de ideeën zullen blijven komen, daar ben ik gerust in. Maar wat ik me de laatste tijd begin af te vragen is of de noodzaak om iets te maken er altijd zal zijn. Zo neem ik mij al jaren voor om aan een lijvig boek te beginnen, en dan is er weer een jaar voorbij en is het niet gebeurd. Ach, denk ik dan, en als ik dat uiteindelijk toch niet doe, so what? En tegelijkertijd ben ik soms ook heel bang dat het allemaal niets is en niets is geweest en dat het ineens afgelopen zal zijn. Dan begin ik maniakaal te werken. Misschien is dat gewoon de leeftijd.’
‘Ik ben een verschrikkelijk trage werker; bij theaterteksten maak ik op zijn minst twintig versies van elke tekst. Ik blijf gewoon sleutelen, herlezen, hardop herlezen. Soms loop ik vast, en meestal ga ik dan lopen, letterlijk. Leeglopen, het liefst op verlaten plekken, tot er een oplossing aanwaait.’
‘Bij illustreren gaat het anders. De eerste tekeningen van Het Takkenkind vond ik echt wow. Eén pagina heb ik dat gevoeld. Dan was het al: shit, en nu?! En dan weet ik het niet meer. Na een week prutsen heb ik het overboord gegooid. Om het daarna weer op te pakken en dan weer opzij te leggen. Ik moet wachten, blijkbaar. Uiteindelijk zal het wel moeten komen, maar het ligt nu daar, in die doos. Volgens mij is het faalangst, omdat het een verhaal is waar ik heel erg aan hou.’
NU! DIRECT!
‘Ik ben een sprokkelaar; als ik een kringloopwinkel binnenga, ben ik verloren. Want in al die objecten zit een verhaal. Op dezelfde manier verzamel ik uitspraken van mensen. Daarom zijn overvolle treinen zo fantastisch: om te luisteren naar de gesprekken. Wat mensen zeggen, hoe ze het zeggen en vooral de absurditeit ervan, dat inspireert me. Of de misverstanden die je krijgt door dingen fout te horen. Die zijn meestal hilarisch en tragisch tegelijk, en net dat geeft mogelijkheden. Ik geloof niet dat verhalen alleen maar uit jezelf komen, je pikt ze overal op. Tekenaars, schrijvers, kunstenaars zijn uiteindelijk allemaal vampiers.’
‘De titel van mijn eerste theaterstuk heb ik gestolen uit het dagboek van één van mijn dochters. Op haar bureau lag een nieuw schrift klaar met één zin: ‘ik dacht dat het een simpele dag zou worden, maar dat was het weer niet’. Ik vind dat nog altijd fantastisch, ik kan dat zo niet bedenken. Helaas heeft dat kind daardoor nooit meer een dagboek geschreven.’
‘Ik denk dat de bruikbaarheid van een gedachte bepaalt of ze blijft hangen of niet. Als iets bij mij aanleiding geeft om er verder over na te denken, dan is het goed. Van Het Takkenkind wist ik alleen dat het moest gaan over een man en een vrouw die een kind willen. En opeens krijg je dan een absurdistische ingeving, die van een simpele zin plots veel meer maakt. Want die vrouw zegt: ‘ik wil een kind. Nu. Direct.’ Dan denk ik: nu direct?! Waar gaat die dat halen, dat kind? En dan heb je een verhaal. Want als die man dan zijn schoenen aantrekt en zegt: ” Dan moet ik er een gaan zoeken.” Wat dan?’
GOD
‘Met tekeningen gaat het niet anders dan met verhalen: ik weet niet waar ik ga uitkomen. Ik schets wel, maar heel summier, omdat ik bang ben dat ik anders de energie die in de eerste schets zit, kwijtraak als ik het in het net overdoe. Dus ik zet alleen compositorisch wat dingen neer, maar vaak merk ik dan dat bij het uitwerken mijn hand toch een andere richting uitgaat. Soms is een plan in je hoofd als een keurslijf, dan ben je zo gefixeerd op dat ene idee dat je iets anders, wat veel interessanter is, niet meer ziet. Je moet leren je blik open te houden, zodat je het kleine ernaast blijft zien.’
‘Een tekst van iemand anders illustreren is tegelijk makkelijker en moeilijker. Je staat er niet alleen voor, maar je zit er natuurlijk ook aan vast. Meestal maak ik kleine krabbeltjes op het manuscript, meteen de eerste keer dat ik het lees. Vaak zijn dat de meest frisse ideeën. Maar soms is het echt ploeteren, want dan lees je iets en denk je: ja oké, maar ik heb nu echt geen zin om een kind in een bed te tekenen. Tegelijkertijd werkt die dwingende beschrijving ook inspirerend. Dat kotert mij dan aan om de zaak om te keren, en dat kind zo te tekenen dat het lijkt alsof ze op haar kop staat. Wat raar is, heb ik meestal liever.’
‘Het is toch altijd eerder afzien dan genieten. Maar een masochist ziet ook af en geniet ook hé. Elk ding is een kwelling, want iemand – vaak jijzelf – heeft je een vraag gesteld en daar moet je een oplossing voor bedenken. Dat maakt het ook zo spannend, dat je op voorhand niet weet wat het zal worden. Voor mij werkt dat verslavend: eerst was er niks en daarna is er iets. Je bent god binnen je eigen vier muren.’
GERDA DENDOOVEN
schrijft en tekent. Boeken en theaterstukken. De rekken in haar atelier zijn gevuld met de gekste voorwerpen, even divers als de boeken die ze in de loop van haar carrière heeft gemaakt en de prijzen die ze daarmee heeft bijeen gesprokkeld: vier Boekenpauwen, twee Boekenpluimen, Zilveren & Gouden Penselen, een Gouden Uil, een Nederlandse Vlag & Wimpel en een Vlaamse Cultuurprijs. Momenteel werkt ze aan Het Takkenkind (het boek), en illustreert ze een verhaal voor Toon Tellegen en Bart Moeyaert.