het einde van lies van gasse #DSLETTEREN
14/06/2019, DSLetteren — “In de donkere dagen van de winter denk ik al eens vaker aan mijn eigen sterfelijkheid en aan het keren der seizoenen in figuurlijke zin, maar dat heeft iedereen zeker? In mijn eigen leven is de dood nog ver weg, maar in mijn familie zijn veel mensen jong gestorven; ik heb een aantal neven en nichten verloren toen ze in de twintig waren. We associëren het verliezen van vrienden met het einde van ons leven, maar soms komt dat einde onverwacht vroeg.”
“Jong sterven, zoals bij ouders die een kind verliezen of broers en zussen die plots met één minder zijn, voelt altijd onrechtvaardig. Maar het intrigeert mij hoe verschillend mensen daar mee omgaan: sommigen zien daardoor beter de waarde van wie overblijft, of kunnen het op een mooie manier een plaats geven, zodat diegene die weggevallen is in de gedachten van de anderen blijft voortleven; dat vind ik knap. Veel moeilijker vind ik het als ik mensen volledig zie stilvallen bij een verlies, of het zo’n immense plaats geven dat het hun hele leven belemmert.”
“Ik zou niet willen dat mijn zoontje, die dan intussen volwassen is, als ik sterf niet weet hoe hij verder moet. Natuurlijk zou ik het fijn vinden dat hij mijn herinnering in ere houdt en in mijn geest verder leeft, maar ik hoop vooral dat hij onthoudt dat hij een eigen leven moet uitbouwen en dat wie wegvalt daarin aanwezig is als een echo, maar niet alles stillegt.”
“Verder zou ik liefst niet aftakelen. Vroeger zei ik dat ik niet oud wilde worden, maar daar ben ik met het ouder worden vanaf gestapt. Oud is iets relatief; toen ik twintig was, was zeventig oud, intussen zie ik veel mensen van ver voorbij de zeventig nog prachtige dingen doen en maken. Zo kan het dus ook.”
“Mijn grootvader is heel plots gestorven toen ik 20 was; hij was nog heel actief en creatief, en van ene dag op andere was het gedaan. Dat was een enorme shock voor zijn omgeving, maar voor mezelf zou ik dat geen slechte dood vinden, zo tot het einde in je kracht blijven en dan wegvallen. Dan wordt de herinnering niet bezoedeld door iemand die veel van zichzelf verliest. En misschien wil ik er ook het liefst zonder voorkennis door overvallen worden; ik weet niet of ik zo’n voorstander ben van uitgebreid afscheid nemen.”
“Schrijven helpt ook voor het bewaren van de herinnering; er blijven veel gedachten over. In de zomer waarin ik Wenteling aan het schrijven was, ben ik echt ziek geweest; niets dramatisch, maar ziek genoeg om na te denken over ‘wat als…’ Plots plaatste ik mijn werk heel centraal: wat er ook gebeurde, die bundel moest afraken en in de wereld komen. Daar schrok ik zelf van.”
“Je hoort soms verhalen van oudere kunstenaars die uitgeschreven zijn of willen stoppen omdat kwaliteit van hun werk achteruit gaat; zelf zou ik me maar half voelen als ik ooit zou stoppen. Het is een mooi idee om je oeuvre af te ronden en dan verder te leven, maar ik zou altijd het gevoel hebben dat er iets ontbreekt: schrijven en creëren zijn een manier om de dingen in evenwicht te houden en ideeën te vertalen die ik in dagelijkse leven niet groot genoeg kan vertellen.”
“Misschien beangstigt sterven me nu wel meer dan vroeger, omdat er meer mensen om mij heen zijn die ik niet zou willen verliezen. De geboorte van mijn zoontje was een keerpunt: als ouder ben je nooit meer gerust, terwijl je net moet uitstralen dat je heel gerust bent en veel vertrouwen in het leven hebt. Maar zodra het kind er is, besef je dat het kind of jijzelf kan wegvallen; heel confronterend is dat. Misschien is daardoor het thema kwetsbaarheid meer binnengeslopen in wat ik schrijf: : ik ben mij in de gedichten die ik de laatste maanden schrijf des te meer bewust van wat er goed bewaard moet worden.”
“Zelf heb ik geen behoefte aan een graf: ik vind het een mooi idee gewoon weg te zijn, iets waarvan alleen nog een gedachte overblijft. Maar ik heb gemerkt dat voor veel mensen een fysiek graf troost biedt, dus misschien is dat toch beter. Mijn begrafenis wil ik liefst heel klein: ik heb altijd geschreven voor eenzame uitvaarten, en ik vind het mooi als het zo eenvoudig is. Iets met gedichten of teksten en mensen die met elkaar praten past me ook beter dan een klassieke begrafenis.”
“Ik heb lang alleen gewoond, en was bang dat niemand mij zou vinden als ik doodviel in mijn appartement. Door de Eenzame uitvaarten werd het me duidelijk dat ik tot een sociale groep behoorde waarin dat niet gebeurt, omdat ik massa’s mensen rond me had. Maar dat maakt het des te schrijnender om te zien hoe mensen soms totaal afgesloten raken van vrienden en familie door emigratie of gewoon door oud te worden, en hoe fragiel ons sociaal vangnet is. Ik vond het echt shockerend dat mensen in een blok met twaalf flats pas na een week gevonden werden; daardoor doe ik nu veel meer moeite om met mensen te praten. Er is teveel eenzaamheid, zeker in de steden.”
“Wat literatuur mij geleerd heeft over de dood? In Totaal witte kamer beschrijft Gerrit Kouwenaar een kamer als symbool voor de gestorven geliefde. Dat heeft mij gepakt, omdat hij het op einde van zijn leven geschreven heeft en voor het eerst persoonlijk wordt. Ik heb het moeilijk met gedichten die alleen maar autobiografisch zijn, of een foto van de werkelijkheid, maar een kleine glimp van iets persoonlijks maakt poëzie soms net toegankelijk genoeg. Ook dat je op hoge leeftijd nog kunt evolueren als dichter is moedgevend.”
“Ook Blijven en verreizen van mijn vroegere redacteur Hans Groenewegen associeer ik met de dood; hij had een hersentumor en wou tot het einde blijven schrijven, maar toen hij besefte dat hij de bundel niet zou kunnen afwerken omdat hij niet helder genoeg meer was, heeft hij hem verspreid onder verwante dichters. Ook ik heb met een paar stukjes gewerkt. Dat was tragisch en schoon tegelijkertijd: die bundel heeft iets heel onafs, maar doordat andere dichters gereageerd hebben op die fragmenten symboliseert hij ook heel sterk het verderleven van de dichter die er niet meer is. Alles vormt een nieuw verhaal door de interpretaties van andere mensen. Dat is een mooie manier om wat je opgebouwd hebt door te geven. En voor wie meewerkte was het een kans om zijn nagedachtenis te laten verderleven in hun eigen werk.”
“Als ik een jonge dichter iets zie doen met iets wat ik geschreven heb, of als ik een mail krijg van een student, voel ik dat ook al. Dat je werk bij iemand anders resoneert, die daardoor iets nieuws creëert, is me meer waard dan alle andere vormen van erkenning: je voelt dat wat je maakt, wordt meegenomen door mensen na je. Dat is ook wat ik zou willen na mijn dood.”
Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.