het schrift van Michael De Cock #beroepsgeheim
DSLetteren, 05/09/2014 – ‘Vroeger zaten mijn achterzakken altijd vol papiertjes met losse ideeën. Dat was een uitvloeisel van mijn reportagewerk; daar kweek je de gewoonte staakwoorden te noteren. Sinds kort heb ik die blaadjes ingeruild voor dit prachtige lederen schrift, dat ik van mijn gezin heb gekregen. Ze hebben het in Volterra voor me gekocht, waar ik ook getrouwd ben. Nu ga ik nergens meer heen zonder het mee te nemen.’
‘Wat erin staat? Echt vanalles. Soms gewoon reminders van dingen die ik nog moet of wil doen, soms woorden, flarden tekst of mooie zinnen die ik ergens oppik. Zelfs tijdens theatervoorstellingen maak ik notities. Maar meestal zijn het al echte schrijfpogingen. Dat is geen bewuste methodiek, zo van ‘nu is het nog niet voor echt’, maar natuurlijk is het eigenlijk wel uitstel: ik schrijf in dat schrift om nog niet op de computer te moeten beginnen prutsen.’
‘Ik maak afgrijselijk veel versies van elke tekst; een boek is toch altijd weer een puzzel die je moet leggen. Waarmee begin je, hoe verhouden de zinnen zich tot elkaar, welk tempo kies je… je zou dat de dramaturgie van het boek kunnen noemen. En dat is altijd weer zoeken, proberen, herbeginnen. Leo Pleysier maakte vijf versies van elk boek; ik minstens evenveel en het wordt steeds erger – het gevolg van mijn groeiend verlangen om de precieze formulering te vinden.’
‘De eerste aanzetten van die zoektocht vind je al in mijn schrift: kijk, hier heb je al pogingen van de brief waarmee mijn nieuwe boek ‘Het verhaal van Helena’ begint. Misschien is het zoiets als het schetsboek van een tekenaar: een plaats waar ik kan zoeken naar de juiste stijl, de juiste woorden. Soms tik ik er daarna dingen uit over, maar veel vaker zijn het onbewuste oefeningen, die ik nadien niet meer bekijk. Eigenlijk kijk ik er zelden in, besef ik nu; wat de moeite is om uit te werken, dient zich vanzelf opnieuw aan.’
‘Ik merk nu dat ik veel dingen zo slordig opgeschreven heb dat ik ze zelf niet meer kan lezen. Wellicht voelde ik bij het noteren al dat ze er niet echt toe deden. Veel van de dingen die je wil bijhouden blijken achteraf niet zoveel waarde te hebben.’
‘Daarnaast heb ik ook project-gerelateerde schriften, waarin ik echt aan één ding werk; die boekjes worden dan echt een plek om me op dat project te focussen. Van der Heijden had een bureau per boek; in de ene kamer schreef hij aan het ene en in de andere kamer aan het andere. Dat begrijp ik. En ook weer niet, want mijn bureau is echt een puinhoop. De meeste auteurs archiveren alles netjes, eenmaal een project af is, en beginnen met een leeg bureau aan iets nieuws; daar kom ik nooit toe. Bij mij blijft alles liggen.’
‘Toch is die chaotische kamer de plaats waar ik het liefste werk. En af en toe vind ik op mijn bureau iets dat me verder helpt. Les Mémoires d’Hadrien bijvoorbeeld, van Marguerite Yourcenar, is een boek dat daar altijd ligt, en dat ik wel eens vastpak als ik vastzit. In een apart deel achteraan, Carnets de notes, beschrijft ze hoe ze aan dat boek gewerkt heeft. Dat helpt me, om te zien hoe zij het deed. Dat we allemaal met dezelfde dilemma’s worstelen, ook de schrijver van een voor mij zo iconisch werk, dat geeft hoop.’