#heteinde van Fikry El Azzouzi
19/04/2019, DSLetteren – “Ik denk zelden aan de dood, en zelfs als het niet anders kan, bijvoorbeeld omdat er een dierbare sterft, probeer ik het weg te duwen. Dan verstop ik mij in een fantasiewereld waar die persoon het goed heeft. Wat ik wel soms doe is fantaseren over de dood van anderen. Ik vind mezelf dan soms een zieke geest —wie doet dat nu, fantaseren over de dood van zijn naasten—, maar het zijn altijd heldhaftige verhalen. Zelf kom ik er wel nooit in voor, ik blijf het liefst zo ver mogelijk bij de dood vandaan. Misschien verstop ik mij wel achter die fantasieverhalen om er niet echt over te moeten nadenken.”
“Als schrijver zie ik de dood al liever komen: in een boek heeft de dood altijd iets moois of krachtigs. De pijn en het verdriet die bij zo’n verdwijning horen vertellen vaak meer dan honderd bladzijden; een personage kan er ook helemaal door veranderen.”
“Of ik er bang voor ben? Negen dagen op tien wel, zoals iedereen. De tiende dag denk ik heel nihilistisch ‘Och ja, sterven, ik zie wel waar ik dan terechtkom.’ Maar op het moment zelf denk ik dat iedereen bang is, al zal er bij de mens wel meer aanvaarding zijn dan bij de andere. Als ik kan kiezen zou ik er in elk geval het liefst gewoon door overvallen worden, zonder het te zien aankomen.”
“Eenmaal je dood bent, verdwijnt alles na een aantal jaren. Ook je boeken. Ik denk dat het aan weinigen gegeven is dat die eeuwig doorleven. Ik schrijf ook niet als verzet tegen de dood, maar eerder om te melden: ‘Hier ben ik, hier sta ik, luister naar mij, want ik heb iets te zeggen en ik ben interessant.’ Nu. Misschien blijven mijn romans wel bestaan, maar het is niet mijn ambitie. Je kan er zelf niet meer van genieten, dus wat maakt het uit?”
“De meeste schrijvers willen verder leven na hun dood, maar ik wil vooral dat mijn boeken de tijdsgeest van vandaag weergeven. De verhalen vertellen van jonge gasten van vreemde origine. Want die hebben ook iets te vertellen. Alleen Vlaamse witte familieromans, dat toont niet het Vlaanderen van vandaag. Er zijn ook homoseksuele gezinnen en migranten, die verhalen moeten ook geschreven worden.”
“Dat het leven eindig is, is tot me doorgedrongen toen ik dierbaren verloor: vrienden waar het fout mee afgelopen is, familie ook. Dat slaat heel heftig in. Als je jong bent, blijft dat drama je bespaard, later krijg je er teveel van mee — maar je maakt ook een soort harnas om je te beschermen, zodat het niet al te hard binnenkomt. Ik kan dat besef heel goed blokkeren. Ik heb zelf al 15 jaar MS, dus dan sta je er meer bij stil, maar tegelijkertijd leer je er niet de hele tijd aan te denken en scherp te blijven. En ook al ga je een beetje achteruit, want je voelt dat wel, toch denk je niet ‘Ooit stopt dit’, hoewel je heel goed weet dat het ooit zal stoppen.”
“Meer dan voor het einde ben ik bang om af te takelen. Heel de tijd afzien en pijn hebben, dat is gruwelijk. Daarom vind ik het euthanasiedebat ook zo interessant. Als ik erover nadenk, is dat altijd abstract, dan denk ik aan mensen in de krant of zo; hoe dichter ik het bij mezelf plaats, hoe meer twijfels ik heb. Want de islam keurt euthanasie af, en het religieuze in mij speelt natuurlijk ook mee. Maar de wereld is niet zwart wit, die is grijs: mijn manier van denken en mijn levenswijze is helemaal anders dan die van de modale moslim. Anderzijds heb je die waarden bij je geboorte meegekregen en je kan, of je wil, dat niet loslaten, want het hoort bij je identiteit. Dat is dus een extra remming. Maar als ik erover nadenk, kom ik toch tot de conclusie dat ik een voorstander van euthanasie ben, zelfs voor mezelf. De tegenstanders hebben makkelijk praten; als je iemand ziet die echt heel veel pijn lijdt, onmenselijke pijn, denk ik dat iedereen zegt: Ik wil nu sterven, geef mij een spuitje.’ Gelovig of ongelovig. Dus als ik onmenselijke pijn zou lijden, wil ik een snelle dood. God is begripvol. En anders… pech.”
“Ik heb daar ooit voor een medisch magazine iets over geschreven, en toen heb ik gezegd dat vrije keuze voor mij het belangrijkste is, want ik ben heel hard voor vrijheid: iedereen mag doen en laten wat hij wil, zeker ook bij euthanasie. Iemand met ondraaglijke pijn die geen toekomstperspectief meer heeft, moet dat alleen kunnen beslissen, want niemand anders kan voelen wat ondraaglijk is. Bij mensen die ondraaglijk psychisch lijden maar misschien beter kunnen worden, vind ik het al moeilijker, maar dat is altijd persoonlijk natuurlijk.”
“Ik ben islamitisch opgevoed, met heel veel regels over wat moet en niet mag, waarschijnlijk ben ik daarom nu zo voor vrije keuze: als twee mannen willen trouwen, vind ik dat prima, daar val je niemand mee lastig, en alle mensen zijn verschillend. Al die dogma’s waarmee ik ben opgegroeid, daar ben ik radicaal tegen. Ik bedoel maar — waarom zouden ongelovigen niet in de hemel terecht kunnen komen? Hoewel ik een islamitische achtergrond heb, en geloof in iets hogers, kan die tweedeling er bij mij niet in: goed/slecht, hemel/hel, gelovig/ongelovig, dat is niet mijn geloof. Dat ik naar de hemel zou gaan en jij niet, dat is niet logisch voor mij: een goede god laat geen mensen branden in een hel. Als dat allemaal zo zwart-wit is, waarom hebben we dan verstand en zelfbewustzijn gekregen? Toch om te denken en averechts te doen? Maar aan een paar traditionele waarden, die ik goed vind, hou ik wel vast: respect en familiewaarden bijvoorbeeld. Eigenlijk denk ik dat een modaal islamitisch gezin en een modaal Vlaams gezin daarin niet zoveel van elkaar verschillen.”
“Als ik dan toch moet sterven, zou ik liefst omkomen in een heldhaftig Game of Thrones scenario. Of een heel knullige, onnozele dood, dat zou ook schoon zijn. Of neergeknald worden op het podium, en dan niet per ongeluk, maar expres — maar ik wil geen mensen op ideeën brengen. Vroeger belandde ik in mijn fantasie wel eens in een soort helleplaats waar honderden mensen op de vlucht waren voor duivels en djinns en ik was de leider die hen hielp ontsnappen, maar net als ik als laatste wilde vluchten, sloten de poorten zich en bleef ik daar achter met die duivels die mij uiteenreten… Een heel foute, cliché heldendood. Zal nooit gebeuren, want daar ben ik veel te bang voor; ik ben letterlijk bang van mijn eigen schaduw. Heb jij dat nooit, dat je schaduw ziet en je rot schrikt?”
“Als kind ben ik eens een halve nacht verdwaald in Marokko met een neefje, en als het daar donker is, is het echt donker. Dat was echt eng, ze waren ons met olielampen aan het zoeken, en je hoort al die geluiden, terwijl je verstijfd van de schrik blijft staan… toen heb ik veel gebedjes gepreveld uit angst.”
“Dood gefolterd worden is ook iets wat me vreselijk lijkt. Dat je in Syrië of in Marokko in een gevangenis belandt en daar gefolterd wordt tot je op bent. België wil nu mensen die hier opgegroeid zijn hun dubbele nationaliteit afnemen en terugsturen naar dictaturen waar zulke dingen gebeuren; dat doe je toch niet, zelfs niet met mensen die criminele feiten begaan hebben? Ze beseffen ook niet dat je van de Marokkaanse nationaliteit niet af geraakt; zelfs als ik naar Marokko ga met alleen een Belgisch paspoort vinden ze me daar direct terug als Marokkaan. En wat geeft het dat je twee of vier nationaliteiten hebt? Een mens bestaat toch altijd uit verschillende lagen? Ook in nationaliteit of in identiteit?”
“Maar goed, als ik dood ben, wil ik wel graag een standbeeld; zet mij misschien in de plaats van Leopold? Die willen ze toch weg? Als teken van het nieuwe multiculturele Vlaanderen. Of maak mij zo’n beeld waarop ik wijs voor me uit staar alsof ik het niet goed weet, dat is ook altijd goed.”
“De dood is wel iets heftigs om over te praten, vind ik. Ik word er ongemakkelijk van en wring me in bochten om er niet te hard over te moeten denken, hoewel je er toch bij stil zou moeten staan. Want als het zover is, dan wil ik niet twijfelen of het allemaal wel de moeite waard was. Ik hoop dat ik niet cynisch eindig en alleen maar het slechte in de wereld zie; er is niets zo erg als verbitterd oud worden. Gelukkig houdt theater maken mij jong. Veel oudere schrijvers, zeker de mannen, doen graag wat hautain; ik heb dat niet, ik ben meer van de flauwe mopjes. Als ik met jongeren spreek, ben ik zelf ook weer een halve jongere. Hun verhalen boeien mij altijd, en vaak zijn ze ook heel herkenbaar. Ook de kracht van ouderen die nog elke dag met de glimlach de dag plukken, nieuwe dingen proberen en positief blijven, werkt voor mij heel aanstekelijk. Maar als ik echt als een oud mannetje begin te praten, is het tijd om te sterven.”
Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.