#heteinde van juli zeh
DSLetteren, 06/03/2020 — “Het thema ‚dood’ heeft me lange tijd niet echt geïnteresseerd. Maar sinds mijn moeder onverwacht gestorven is in hetzelfde jaar waarin mijn tweede kind geboren werd, is het plots wel een thema geworden dat mij voortdurend bezighoudt. De gedachte te sterven en mijn kinderen zonder moeder achter te laten, is veruit het verschrikkelijkste wat ik me kan voorstellen.”
“Als ik nu aan de dood denkt, overvalt mij een gevoel van totale hulpeloosheid. We hebben geen enkele controle over de vraag wanneer ons leven zal eindigen. Er is niets, maar dan ook werkelijk niets, wat we kunnen doen om ons voor onze eigen sterfelijkheid te beschutten. En aangezien ik niet gelovig ben, is de dood voor mij niets meer dan het einde van het leven. Ik geloof niet in een goddelijke wil die voor mij besluit waarheen het lot mij voert. Vanuit mijn perspectief bekeken is dat gewoon toeval, en dus een vorm van willekeur. Met die gedachte te leven valt mij vaak echt zwaar.”
“Nochtans is het eigenlijk niet zo dat de sterfelijkheid zelf me angst aanjaagt. Het is eerder het verlies aan controle dat me dwarszit. En, zoals ik al zei, de voorstelling van wat het voor mensen die van mij afhankelijk zijn en die ik liefheb zou betekenen als ik er plotseling niet meer zou zijn.”
“Vroeger voelde ik mijn sterfelijkheid eerder aan als een garantie van mijn vrijheid. Een eeuwig leven vond ik een verschrikkelijke gedachte. Ook nu wil ik nog steeds niet eeuwig leven, maar ik zou wel erg graag een garantiebewijs ontvangen waarop staat: twintig jaar heb je in elk geval nog. Voor je kinderen volwassen zijn, moet je niet vertrekken.”
“Dat het leven eindig is, is al erg vroeg tot me doorgedrongen — ik schat zo rond mijn vierde. En ook de dood is vrij vroeg in mijn leven binnengedrongen: de jongste broer van mijn moeder stierf aan een overdosis heroïne toen ik nog een klein kind was. Dat overlijden op zich was voor mij niet te vatten, maar het diepe leed van mijn moeder heeft een grote indruk op mij gemaakt.”
“De literatuur heeft, wat dit onderwerp betreft, minder mijlpalen nagelaten; ik moet toegeven dat bij zulke existentiële thema’s de literatuur toch veel minder hard binnenkomt dan je eigen ervaringen. In boeken en films wordt nogal inflationair gestorven. Vaak neemt men dat dan eerder als een gewoon plotelement waar, en minder als een ernstige uiteenzetting over het thema sterfelijkheid.”
“Ik kan dus ook geen boek bedenken dat mij met mijn eigen onvermijdelijke einde heeft verzoend, of zou kunnen verzoenen. Ik kan me op dit moment zelfs niet voorstellen dat het schier onvatbare feit dat ons bestaan een begin en een einde kent door een paar woorden zou kunnen worden verzacht. Als men er niet toe in staat is zich over te geven aan een religieuze of andersoortige mythe die de dood op een of andere manier zinvol weet te kaderen —of dat nu door een hiernamaals of door een zielsverhuizing of door een martelarendood is—, dan blijft men zonder troost achter, en brengt zijn leven door in een afwisseling van verdringing en een poging genoeg innerlijke kracht op te bouwen om dit te aanvaarden.”
“Mijn schrijven verhoudt zich nauwelijks tot mijn sterfelijkheid; ik schrijf als levende voor levende mensen. Het nageslacht interesseert me niet bijster, en ik voel ook geen enkele behoefte om door mijn werk ‘onsterfelijk’ te worden. Het is sowieso niet mogelijk onsterfelijkheid te bereiken. Waarom zou ik er dan naar streven? Mijn streven richt zich er eerder op een goed leven te leiden, in de ethische zin. En om hier en nu waar mogelijk het goede en het juiste te doen — dat is, denk ik, het enige wat ons, sterfelijke wezens, nog als verstandig alternatief overblijft.”
“Dus kort samengevat: als ik het voor het uitkiezen heb, wil ik graag nog minstens twintig jaar leven en dan, als het kan, onverwacht sterven. Een epitaaf? Doe mij maar deze: ‘SHE TRIED’.”
Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.