#heteinde van Nina Weijers #DSLetteren

07/09/2018, DSLetteren – « Eigenlijk ben ik tot hiertoe vrij verschoond gebleven van de dood. Ik ben wel wat grootouders verloren, maar dat is het dan ook. Ik heb wel een paar vrienden die hypochondrisch zijn en dus voortdurend bang zijn dat hun hart ’s nachts plots zal stoppen, hun lichaam het zal begeven en ze dood zullen gaan, maar zelf heb ik daar geen last van. Mij overvalt hooguit soms de gedachte dat het kan, omdat we nu eenmaal leven met een sterfelijk lichaam, al houden we dat besef natuurlijk liefst zo lang mogelijk abstract. Maar er zijn momenten waarop dat plots tot me doordringt, en me tegelijkertijd als de grootste absurditeit en de grootste logica van het leven voorkomt. »

“Ik heb ook altijd het idee dat ik vrij oud zal worden. Dat komt misschien omdat ik heel traag leef. Ik heb altijd het idee dat bepaalde dingen bij mij veel later komen dan bij andere mensen, dat het langer duurt voor ik iets begrijp, ergens mee begin of ergens klaar mee ben, en dat sterkt me in de overtuiging dat ik veel tijd nodig heb om te leven. Laatst las ik in een roman van Jane Gardam een sterfscène die ik heel mooi vond: een vrouw van in de tachtig is haar hele leven getrouwd geweest, maar verliefd op iemand anders. Die liefde is nooit gematerialiseerd, en op een gegeven moment besluit ze, terwijl ze in de tuin haar rozen staat te knippen, dat ze vooralsnog haar man gaat verlaten en naar die liefde toe zal gaan. Op het moment dat ze het besluit neemt, valt ze dood neer: de beslissing nemen volstond. Zoiets zou ik mezelf ook graag zien doen: neerzijgen in een rozenstruik, net als ik in mijn hoofd iets opgelost hebt.

“Als ik niet zou kunnen schrijven, zou het leven moeilijk zijn, want dan zou ik het niet kunnen omzetten in schrijven. Het is dus wel een beweging tegen de dood, maar het gaat me daarbij niet om wat ik achterlaat; ik heb niet per se de illusie dat wat ik schrijf me zal overleven. Voor mij is schrijven eerder een manier om in beweging te blijven, om in leven te zijn. Ik zie wat op papier beland meer als iets organisch, zoals tuinieren, en niet als gebeitelde grafsteen; ik ben altijd op zoek het leven in die tekst.”

“In White Noise van Don DeLillo zegt iemand: ‘All plots end in death.’ Dat vind ik een mooie gedachte: alles wat je schrijft, gebeurt bij de gratie van die eindigheid. Dat is überhaupt wat mensen in beweging zet: de dood is een soort contragewicht dat ervoor zorgt dat je kunt leven. Zonder sterfelijkheid zou het allemaal niet meer hoeven. Maar in mijn werk zoek ik eerder naar manieren waarin de dood zich in het leven zelf kan manifesteren, want de fysieke dood is natuurlijk een heel ondubbelzinnige gebeurtenis. Ken je Zaal 6 van Tsjechov? Het is een verhaal over een arts die zo gehecht raakt aan een van zijn ziekenhuispatiënten dat hij uiteindelijk zelf op de zaal met psychiatrische gevallen belandt, omdat de buitenwereld denkt dat hij gek is. Heel dat verhaal gaat over het geestelijke leven van die arts, over het menselijke lijden en de dood, en op de laatste pagina staat er eigenlijk gewoon ‘hij stierf en er waren twee mensen op z’n begrafenis,’ en dan is het afgelopen. Dat is zo realistisch: je hele leven denk je na, dat geestelijke neemt alle ruimte in, en dan, met de woorden hij stierf, word je bewustzijn uitgeschakeld en is alles voorbij. Dat is een heel nuchtere manier om over de dood te schrijven.”

“Daar kan je natuurlijk weer een paar andere schrijvers tegenover plaatsen die op zoek zijn naar het uitstellen van de dood, zoals DeLillo. In zijn laatste roman Zero K speelt hij met het idee dat je je bewustzijn zou kunnen invriezen waardoor je na je dood in een soort posthumanistische toestand zou kunnen raken; dat boek neemt helemaal geen genoegen met de sterfelijkheid en fysieke dood, maar gaat net over wat leven zou kunnen betekenen na het lichamelijke leven. Oudere schrijvers als DeLillo dealen vaak op interessante manieren met het feit dat ze sterfelijk zijn; het is ook heel moeilijk te bevatten dat er alleen de dood en het leven is, en niets daartussen. Zelf neig ik meer naar Tsjechov, de stekker eruit en klaar, al vindt het ego het natuurlijk heel moeilijk dat het er op een gegeven moment er niet meer is, want mijn bewustzijn vormt mijn hele wereld.”

« Maar ik heb makkelijk spreken: ik ben nu 31, mijn angst komt vast pas later. Tot nu toe vind ik ouder worden nog leuk, ik heb nog steeds de illusie dat ik volledig kan vertrouwen op lichaam en geest, dat wordt op gegeven moment vast anders. Aftakelen lijkt me verschrikkelijk. Maar je kan de dood lang zien als ander land, zoals je als kind volwassenheid kan zien, terwijl je ongemerkt van het ene in het andere overloopt. Ik heb lang de luxe gehad te kunnen denken dat de dood iets voor anderen was, iets voor oude mensen, in elk geval, een andere categorie mensen dan ikzelf. Een ander land. Ik heb ook geen kinderen, misschien is dat anders ook zo’n moment waarop je bezig bent met het voortzetten van het leven en met sterven. Maar een paar jaar terug is de zus van een goede vriendin van me overleden aan kanker; toen heb ik beseft dat de dood iets is dat iedereen kan treffen.”

“Die jonge, vitale vrouw heeft een verschrikkelijke lijdensweg gehad, en een moeilijke dood. Veel mensen zeiden nadien dat ze hoopten dat ze een mooie dood had gehad, en afscheid had kunnen nemen; mijn vriendin werd daar erg boos van. Natuurlijk geloven we graag dat het leven mooi rond is, en we sterven zoals we geleefd hebben, maar dat is nonsens; misschien moeten we ons er wat meer bewust van zijn dat de dood lelijk, naar en pijnlijk is, én noodzakelijk, en soms volstrekt zinloos.”

“Anderzijds moet ik vaak aan mijn oma denken; die is nu bijna 97 en die blijft maar leven, terwijl oedereen om haar heen sterft. Dat is ook zo’n onevenwicht: heel lang heb je het idee dat je voor eeuwig onsterfelijk bent, maar als je iedereen overleeft, gaat er op den duur elke week iemand dood die je hebt gekend. Het voordeel aan een vroege dood is dat je een bomvolle begrafenisdienst kan hebben, want jij bent dan weggerukt en iedereen van wie je houdt is er nog, maar naarmate je ouder wordt, raakt dat dunner bezaaid. Als kind fantaseerde ik vaak over mijn eigen begrafenis, over hoe tragisch dat zou zijn, en wie om mij zou huilen. Nu bekijk ik het nuchterder: als ik dood ben, ben ik toch dood, dus het maakt niet uit, en ik vermoed dat de mensen van wie ik hou wel goede muziek zullen draaien, genoeg drank inslaan en goede speeches houden. Ik zou met er in elk geval niet te veel mee bemoeien: het prettige aan sterven lijkt me net dat je eindelijk alle verantwoordelijkheid aan anderen kan geven. Doodgaan is ultieme daad van vertrouwen in andermans kunnen: zij leven wel voort en redden zich wel.”

 

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.