IM Milan Kundera #uitwuiven @destandaard
12/07/2023, De Standaard — De vrees om te sterven zoals zijn grote voorbeeld Robert Musil – tijdens oefeningen met halters, was onterecht. Milan Kundera overleed op 94-jarige leeftijd. De Tsjechische auteur verweefde graag ironie en meerstemmigheid in zijn romans, die hem vele bekroningen – maar niet de Nobelprijs – brachten.
‘De onsterfelijkheid joeg me meer angst aan dan de dood’, laat Kundera Hemingway postuum tegen Goethe zeggen in zijn roman Onsterfelijkheid (1988). ‘Aan je leven kun je een einde maken. Maar je kunt geen einde maken aan je onsterfelijkheid.’ Net zoals je niet kan kiezen hoe je herinnerd wordt. Helaas is precies die ‘grote onsterfelijkheid’ (‘de herinnering aan iemand in het hart van hen die hem niet persoonlijk gekend hebben’) iets waaraan grote schrijvers moeilijk kunnen ontkomen. Met alle vertekeningen die daarbij horen. In het beste geval worden ze herinnerd vanuit hun oeuvre. Bij Milan Kundera kan dat gelukkig nauwelijks anders, want over zijn leven weten we bijna niets. En dat is, zoals alles in zijn werk, geen toeval.
‘Bent u communist, meneer Kundera?’ – ‘Nee, ik ben romancier.’ ‘Bent u dissident?’ – ‘Nee, ik ben romancier.’ ‘Bent u links of rechts?’ – ‘Geen van beide. Ik ben romancier.’ Zo zag Kundera zichzelf het liefst: enkel en alleen als pleitbezorger van de roman, die moet ‘ontdekken wat alleen de roman kan ontdekken.’ En dat is een gebod, want een roman die geen enkel onbekend fragment van het bestaan onthult, heeft volgens Kundera geen bestaansrecht. Literatuur moet de mens leren de wereld in vraagvorm te bekijken; in die zin is ze tegengif voor alle totalitaire systemen, die de werkelijkheid dichtmetselen met antwoorden. ‘In een wereld die gebouwd is op onaantastbare zekerheden, is de roman dood.’
‘Leve Trotski!’
Kundera dissecteert de werkelijkheid met zijn lievelingsinstrument: de ironie. Daarmee scheurt hij het doek open dat onze blik op de wereld vertroebelt. Dat bleek al in zijn debuutroman De grap uit 1967: een jongeman stuurt zijn liefje bij wijze van grap een postkaart met de tekst ‘Leve Trotski!’. Het regime neemt de grap ernstig en stuurt de jongen als dwangarbeider naar de mijnen. Zodra hij vrijkomt, versiert hij als wraak de vrouw van de man die hem veroordeelde. De roman verscheen ongecensureerd tijdens de Praagse Lente en werd een groot succes. Maar toen de Russen even later Tsjechoslovakije binnenvielen, kwam De grap Kundera duur te staan: het regime zag er een pamflet in, verklaarde de schrijver tot dissident en legt hem een publicatieverbod op. In 1975 verhuisde hij noodgedwongen naar Frankrijk, dat hij nadien zijn vaderland zou beginnen te noemen.
Daar publiceerde hij in 1984 De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, het boek dat hem in een klap beroemd maakt. De complexe roman, vol bespiegelingen over grote thema’s als liefde, kitsch, ballingschap en politiek, wordt een everseller. Niet evident voor een boek waarin een postmoderne verteller op speelse wijze heen en weer schakelt tussen de perspectieven van zijn vier hoofdpersonages en zijn eigen filosofische bedenkingen (het boek begint, godbetert, met een lange reflectie op Nietzsches theorie van de eeuwige wederkeer).
Milan Kundera in zes cruciale werken
Zo’n alwetende verteller duikt in veel van zijn romans op (in zijn later werk introduceert hij zelfs het personage Milan Kundera), maar hij valt niet samen met de auteur, en zijn bedenkingen zijn allesbehalve onomstotelijke waarheden. Ze gelden alleen binnen de context van het boek, het zijn ‘romaneske essays’. Kundera gebruikt de tussenkomsten van zijn verteller vooral om duidelijk te maken dat een roman niet meer is dan een gedachte-experiment. Altijd weer verbreekt hij de suspension of disbelief, want dat is de taak van de roman – de ‘lyrische illusie’ verstoren. Zijn personages noemt hij dan weer ‘mijn eigen niet-gerealiseerde mogelijkheden’ of ‘experimentele ego’s’. Ook zij zijn niet meer dan marionetten in het laboratorium van het verhaal.
Polyfone frivoliteit
In Kundera’s werkkamer in Parijs hingen twee portretten: een foto van zijn vader, die pianist was, en een van de Tsjechische componist Janáček, bij wie zijn vader studeerde. Ook Kundera had een sterk muzikale achtergrond; daardoor benaderde hij ook zijn romans als een polyfonische compositie. Zo laat hij in Het boek van de lach en de vergetelheid een aantal verhalen samenvloeien rond een centraal thema, wat voor hem belangrijker is voor de eenheid van een boek dan één stuwend plot. Zelf noemt hij dat ‘romanesk contrapunt’: filosofie, narratief en droom samenbrengen tot één muziekstuk.
Kundera’s essaybundels, zoals De kunst van de roman en Het brute gebaar van de schilder, zijn minstens even interessant als zijn romans. Door zijn visie te toetsen aan de muziek- en literatuurgeschiedenis, tekent hij steeds scherper de eisen uit die hij aan een roman stelt. Tegelijk schetst hij zo een zelfportret, want ‘wanneer een kunstenaar over een andere kunstenaar spreekt, heeft hij het altijd (indirect, via een omweg) over zichzelf, en daarin schuilt de waarde van zijn oordeel’. Maar zelfs in die theoretische beschouwingen verliest hij nooit zijn speelsheid. Zo verzet hij zich in Verraden testamenten even hevig als hilarisch tegen de heiligverklaring van Kafka door de kafkologen, om hem vervolgens in ere te herstellen als de ontdekker van de existentiële seksualiteit.
Seks loopt ook als een rode draad door zijn eigen romans; de Tsjech is een grootmeester van de speelse erotiek. Vaak schuilt daarin zelf de ontknoping van zijn verhalen: het is in de armen van de ander dat personages het dichtst bij de grens komen tussen wat uiterst betekenisvol en volstrekt betekenisloos is. Maar ook hier is de hoofdtoon frivool, lichtheid wint het altijd van zwaarte. Ooit maakte ik een vergelijking tussen Mulisch en Kundera. Mulisch is jezelf doodserieus niet serieus nemen. Kundera is jezelf met een onwaarschijnlijke lichtheid niet ernstig nemen, en tegelijk iets wezenlijks zeggen over de wereld. Om even later te wijzen op de onbeduidendheid ervan.
Humor is de kern van Kundera’s wereld. ‘Ik ontdekte de waarde ervan tijdens de terreur onder Stalin’, zei hij zelf. ‘Gevoel voor humor was het betrouwbaarste teken waaraan je een niet-Stalinist kon herkennen. Sindsdien ben ik als de dood voor een wereld die zijn gevoel voor humor verliest.’ Dat motief pikte hij opnieuw op in Het feest der onbeduidendheid, een boek zonder één ernstig woord dat hij na 13 jaar stilzwijgen in 2014 publiceerde, en dat draait om een wereld waarin grappen niet meer als grappen worden herkend. Daarmee maakte hij de cirkel rond die hij in ’67 met De grap begon.
Zijn laatste zeldzame publicatie was de kleine verzameling essays A kidnapped West: the tragedy of Central Europe (april 2023).
Kluizenaar
Midden jaren 80, op het toppunt van zijn succes, trok Milan Kundera zich vrijwel volledig uit het publieke leven terug. Hij gaf geen lezingen meer, en nauwelijks nog interviews. De zeldzame keren dat hij zijn werk toch nog toelichtte, gebeurde dat op zijn voorwaarden: een interview in The Paris Review of Books knutselde hij samen met de journalist middagenlang in elkaar met een typemachine, schaar en lijm. Zelfs de tekst van het gesprek dat hij met Philip Roth voerde, vijlde hij nauwgezet bij.
Ook zijn romans liet hij nooit los. Hij reviseerde en controleerde voor zover mogelijk alle vertalingen van zijn werk, en publiceerde zelfs een lexicon van slecht begrepen kernbegrippen. Lange tijd weigerde hij zijn werk in het Tsjechisch te laten verschijnen. Na zijn exil had hij al snel toenadering gezocht tot de Franse literaire traditie en was hij begonnen in het Frans te publiceren. Zijn relatie met zijn verlaten vaderland bleef problematisch. Zo bleef hij ook na de Fluwelen Revolutie in Parijs wonen. Naar Tsjechoslovakije keerde hij zelden terug, en dan nog meestal incognito. Uitnodigingen voor een officieel bezoek wees hij systematisch af. In 2019 bood de Tsjechische premier hem wel eerherstel aan en kreeg Kundera na veertig jaar zijn Tsjechisch staatsburgerschap terug. Sindsdien had hij de dubbele nationaliteit.
In 2008 haalde zijn verleden hem onelegant in: in een Tsjechisch tijdschrift beschuldigde een historicus de auteur ervan in zijn jeugd een anticommunistische collega-student bij de autoriteiten te hebben aangegeven. De beschuldiging bleek later niet te kloppen, maar het was een wrange draai van de geschiedenis: Kundera was in zijn studententijd weliswaar communist en revolutionair (iets waar hij in Het boek van de lach en de vergetelheid openlijk over schrijft), maar zijn hele latere oeuvre laat zich lezen als een zelfkritiek op wat hij die ‘lyrische verblinding’ noemt. Al zijn werk uit die periode, inclusief zijn gedichten, heeft hij ‘geschrapt’; het mag niet meer vertaald worden en maakt ook geen deel uit van zijn officiële oeuvre dat in de befaamde Pléiade-reeks verscheen.
Bij leven gepubliceerd worden in die reeks, is wellicht de grootste eer die de Frans-Tsjechische schrijver te beurt kon vallen. De Nobelprijs kreeg hij nooit, onsterfelijk werd hij wel, alleen al door De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, een begrip dat het zelfs tot staande uitdrukking schopte. Of die ene roman de manier is waarop hij herinnerd wil worden, zullen we nooit weten. Hooguit dat hij ontsnapte aan zijn grootste angst: ‘Geen romanschrijver is mij dierbaarder dan Robert Musil. Hij stierf op een ochtend toen hij halteroefeningen deed. Als ik zelf wel eens met halters oefen, houd ik angstvallig mijn hartslag in de gaten en ben ik bang om dood te gaan, want doodgaan met halters in de hand, net als mijn geliefde auteur, zou me tot een epigoon maken, zo ongelofelijk, zo waanzinnig, zo fanatiek, dat ik ogenblikkelijk verzekerd zou zijn van de lachwekkende onsterfelijkheid.’
Milan Kundera overleed op dinsdag 11 juli in Parijs.
Het stuk nalezen zoals het is verschenen, kan hier.