jeanne d’arc @tongersnieuwtheater
30/05/2023, Tongers Nieuw Theater — Op vraag van TNT schreef ik een korte tekst over Jeanne d’Arc.
Luisteren kan hier, wie liever zelf leest, vindt de tekst hieronder.
Rouen, 30 mei 1431
“We say and determine that you have falsely imagined revelations and divine apparitions, that you are a pernicious temptress, presumptuous, credulous, rash, superstitious, a false prophetess, a blasphemer against God and his saints, scornful of God in his sacraments, a transgressor of divine law, sacred doctrine, and ecclesiastical decrees; that you are seditious, cruel, apostate, schismatic, straying in many ways from our faith; and that in these ways you have rashly sinned against God and his Church.”
Likken.
De vlammen likken.
De vlammen likken aan mijn lichaam.
Als vurige tongen likken de likkende vlammen mijn lijf.
Zwijg. Hou u ver van christelijke symboliek.
Dat heeft u hier gebracht, dom wicht.
Hier — temidden van de vlammen.
De likkende vlammen.
De lijflikkende vlammen.
De vurige tongen.
Niet de hemelse. De aardse.
Niet de hemelse. De aardse.
Die die uw eindigheid bestendigen.
Voorgoed een einde maken
Aan uw vermeende heiligheid.
Drie maal zult ge branden, tot ge weg zijt.
Volledig weg. Volkomen uitgewist.
Zodat men u wel vergeten moet.
Hier — temidden van de vlammen
Daagt het mij
Waarom het gaat
Waarom het ging sinds het begin
Meer nog dan om de politiek
Dat onderzoek, voor ik ten strijde trok tegen de Engelsen — dat bewezen moest worden dat ik maagd was, want dat maagden geen heksen kunnen zijn. Die eeuwige neiging en nood om vrouwen tussen de benen te kijken vooraleer men ze toestaat wat dan ook aan de wereld bij te dragen. Alsof wat daar te zien is, bepaalt wie we zijn en wat we kunnen. Alsof men bij elke man controleert of hij wel ballen heeft — of genoeg ballen voor de job. En dat ik nu, mijn maagdelijkheid ten spijt, alsnog, desondanks, op de brandstapel beland, want dat maagden die te zeer de broek dragen en teveel ballen hebben vooralsnog de duivel moeten zijn.
Dat doet mij nadenken. Over mijn plaats in de wereld, maar ook, zowaar nog meer, over uw eerbare bedoelingen. Of het gebrek daaraan. Als enkel een maagd uw troepen voor mag gaan, als enkel een maagd verandering voor mag staan, als enkel een maagd de wereldse zaken aan mag raken — onderwerpt ge dan elke vrouw die ge consumeert? Onteert? Houdt ge vrouwen er zo onder? Door er overheen te gaan? Is enkel kind en kwezel macht gegund? Moet wie wil spreken afzien van haar vrouwelijkheid?
Het zijn maar vragen. Stemmen die ik hoor, dit keer van binnenuit, terwijl de vlammen aan mijn leden likken. Langzaam omhoog kruipen langs mijn dijen en als vonken opslaan naar mijn kruis. Mijn eigen kruis — dat dat ik al sinds mijn geboorte draag. Dat nu ontvlamt met ‘t enige vuur dat kerk en staat mijn vagijn toestaan. Dus op dat gloeien volgt onvermijdelijk de dood. Hoer of heilige, alleen dat kan ik zijn. Geen plaats voor mij daartussen. Vandaar dat onderzoek. Schuilt de essentie van mijn wezen in mijn onderbroek?
Ge hebt u schoon van mij gekweten. Mij in de adelstand verheven en mij vervolgens zonder protest opgegeven. Uw vijand heeft zich in uw plaats van mij ontdaan. En mij van ketterij beschuldigd en vervolgens als een beest aan d’Engelsen verkocht. Een kerkelijk proces dat wel moest leiden tot dit lot. Maar eerst een wereldlijk gevang, om mij te scheiden van mijn god. Gruwelijke nachten met mannelijke wachten… wanneer de duivel zelf haar cel bewaakt, is de maagd snel tot heks gemaakt. Niets dat u nu nog tegenhield mij te verbranden. Ik heb u zelf ’t excuus verschaft: dat ik god boven de kerk verkoos, moet niet verbazen na wat die met mij heeft aangedaan.
Ge brandt mij op tot niets. Tot stof noch as. Al wat straks van mij overblijft is vals. Ik ben niet meer. Maar toch ben ik gebleven wie ik was. Tot in mijn laatste ogenblik. Al hebt ge mij nog zo bevlekt, het vuur wast mij weer schoon. Mijn ziel ontspringt de dans, en zal straks weer verrijzen als de maagd van Orléans.