Kristien Hemmerechts schrijft Charlotte Brontë #briefgeheim
DSLetteren, 29/05/2015 – Geachte Charlotte Brontë,
Beste Charlotte,
Telkens wanneer ik van Brussel-Centraal naar de plek wandel waar ik lesgeef, is er even de vraag of de kasseien waarop ik mijn voeten plaats dezelfde zijn als die waarop jij liep toen je in Brussel verbleef. Welke schoenen droeg je? Zaten ze gemakkelijk? Je was ernstig bijziend. Had je je bril op? Kon je met die bril wél goed zien? En wat zag je dan?
Ik sla de Koninginnegalerij in, zie het bord waarop staat dat die in 1846 werd gebouwd en besef: die heb je nooit gezien, maar wel de kathedraal, ‘Ste Gudule’, zoals jij haar noemde. Op 1 september 1843 ging je er te biecht. Het was een echte biecht, schreef je de volgende dag in een brief aan je zus Emily, maar je verklapte niet wat je had opgebiecht.
De kathedraal staat er nog altijd, Charlotte. Er zijn uitvaartdiensten voor koningen en koninginnen gehouden, maar ik denk niet dat er nog vaak te biecht wordt gegaan.
In jouw protestantse ogen was katholicisme afgoderij, en toch ging je biechten. Je had er plotseling zin in, schreef je. Je wilde even doen alsof je katholiek was. Ik geloof je op je woord, maar veel mensen hebben in die biecht het bewijs van zonde gezien. Geen rook zonder vuur, geen biecht zonder zonde. Ze zijn ervan overtuigd dat je je verboden liefde ging opbiechten voor Constantin Héger. Hij was jouw leraar en hij was getrouwd met de directrice van het pensionaat waar je je had ingeschreven om Frans te leren. Je droeg onze landgenoten geen warm hart toe. Onze ‘pistolets’ vond je lekker, maar de mensen ervoer je als koud, egoïstisch, minderwaardig, dierlijk. Ironisch genoeg werd je op één van die vervelende Belgen verliefd. En hij was dus met een ander getrouwd.
Het interesseert me niet of jij en Héger al dan niet hebben gezoend, of wie weet zelfs meer, maar ik zie je daar lopen, een tengere, getormenteerde figuur. Ik kan je wanhoop voelen, je onvervulde verlangen, je eenzaamheid. Je noemde Héger ‘maître’. Later transformeerde je hem tot Edward Rochester, de held van je meesterlijke roman Jane Eyre. Je liet Rochester verliefd worden op Jane. Hij vraagt haar zelfs ten huwelijk, waarna een lange reeks verwikkelingen volgen. Het verhaal vloeide uit je pen met een kracht en een passie die sommige lezers en critici schokten. Wat ging er allemaal in het hoofd van dat frêle vrouwtje om? Waar haalde ze het vandaan?
‘I feel rather fierce’, ik voel me nogal heftig, schrijf je aan het slot van een brief aan een vriendin. Lang leve Charlotte Brontë, denk ik dan, die het recht heeft opgeëist om met een heftige pen heftige romans te schrijven. Lang leve de heftigheid.
Van harte,
Kristien Hemmerechts