Love at first ride #Portugal #Motorrijder
Motorrijder, januari 2016 – Het artikel zoals het is verschenen kan je hier nalezen.
Ik hou niet van reizen in Europa: te druk, te duur, te vol. Verwend als ik ben, heb ik mijn landen het liefst ruig en leeg, met weinig mensen, uitgestrekte vergezichten en eindeloze off-road wegen. Dat vind je hier nergens meer. Dacht ik. Tot ik Portugal leerde kennen. Het was love at first ride.
De nachtboot brengt ons van Saint-Nazaire in Bretagne naar Gijon in Noord-Spanje. Goedkoper dan de péage, zeker als je gewoon op het dek je slaapzak uitrolt. En ontzettend handig: anderhalve dag na ons vertrek staan we aan de Portugese grens. Nooit gedacht dat de zon zo dichtbij was.
Dat het een land is dat lekker ruikt, merkt het lief op, zodra we de grens oversteken en ze de warme lucht opsnuift. In een klein dorpje in het Montesinho-natuurpark vinden we een kamer voor de eerste nacht; de patron van het aanpalende café maakt ons nog een stel boterhammen met huisgemaakte hesp klaar. De volgende ochtend is er niemand te vinden voor het ontbijt; pas na wat rondvragen bij de buren blijkt het omaatje dat ons de kamer verhuurde op het land te zijn. Een dik uur later komt ze verbaasd aanwandelen. Zijn we al op? Na wat gepuzzel begint het ons te dagen: Portugal heeft tijdsverschil. Oma haalt haar schouders op. Wat doet het ertoe? We zaten in de zon, en wie op vakantie is, heeft geen haast. Toch?
Land van melk en honing
When in Rome, act like the Romans. We laten ons tempo dus wat zakken en rijden tussen de olijfgaarden door naar Freixo de Espada a Cinta, vlakbij de Spaanse grens, waar we een paar dagen pre-vakantie hebben ingepland: je route net zo goed plannen aan een zwembad. De gps maakt, net zoals de meeste Portugezen, geen onderscheid tussen asfalt en off-road en stuurt ons grindpad na grindpad op. Met een reeks adembenemende haarspeldbochten dalen we af naar de Duoro. Best een heftig baantje voor dag één, en dat met volle bepakking. We bereiken onze bestemming met een licht verhoogde hartslag, maar die verdwijnt meteen zodra we de quinta, een verbouwde hoeve, binnenstappen. Onze grootste zorg hier is de olijfolie-test: welke is versgeperst, welke industrieel? Want alles wat onze gastvrouw Margarida op tafel zet, van de foie gras tot de pannenkoeken met verse vijgen, is huisgemaakt. Alleen de porto niet, hoewel het domein volstaat met wijnranken; de druiven die nu geplukt worden, verkoopt ze aan een wijnboer in de buurt. ‘Met zeven plukken we hier 4000 kilo per dag,’ vertelt haar broer Manuel. ‘We hebben 12 hectare, goed voor zo’n 40000 liter port. Maar de druivensoort en het terrein zijn niet geschikt voor machinale pluk, alles moet met de hand. En plukkers vinden wordt steeds moeilijker, want alles jongeren trekken naar de stad. Niemand wil dit werk nog doen.’ Zelf woont en werkt hij in Porto, als software-ingenieur, maar voor de oogst komt hij terug naar Freixo. Straks, na de druiven, volgen de amandelen en de olijven. Werken mensen niet samen, vraag ik hem? In één van de dorpen waar we doorheen reden, was het hele dorp samen aan de slag om een veld aardappels te rooien. Eens dat afgewerkt, schoven ze op naar dat van de volgende boer. Hij lacht. ‘Zijn jullie door Montesinho gereden? Dat is het enige dorp in het land waar alles gecollectiviseerd is, ook de watervoorziening, en iedereen samenwerkt. Voor de rest is het ieder voor zich. We horen tegenwoordig bij Europa hé.’
Tussen ochtendduik en diner door verkennen we de dagen daarop de omgeving. Wie graag piste rijdt, kan hier zijn hart ophalen. Nergens hekkens of verbodstekens, alles mag. Een veelheid aan terreinsoorten, van mul zand tot steile, stenige pistes. Ook wie graag snelle bochtjes pikt, kan hier zijn hart ophalen: de weg tussen Barca d’Alva en Guarda zou op een circuit niet misstaan. Margarida raadt ons de oude smokkelroute aan, die een reeks uitkijkpunten aan de Spaanse grens verbindt. Haarspelden klimmen en dalen, tot waar we over de dammen de rivier kunnen oversteken. Het landschap is aan beide zijden even mooi; wie wil kan met de boot door de schitterende vallei varen. Wij rijden liever, langs oude spoorwegen en ruwe landschappen. De middeleeuws aandoende dorpjes kunnen zo in een postkaartenboek: een rijtje bejaarden op het bankje voor de kerk, bougainville tegen de muur van het café, en iedereen die ons aangaapt alsof er hier de laatste vijftig jaar geen toerist meer is langsgekomen.
La grande bouffe
Hier in het achterland is Portugees de enige voertaal, dus eten bestellen is altijd een beetje gokken. Maar ook zonder menu wordt één ding al snel duidelijk: een dieetland is dit niet. Portugezen zijn carnivoren, toch aan de oostkant van het land. Je kan kiezen tussen een halve koe of een half varken (heerlijk vlees hebben ze hier, dat wel, wellicht omdat het allemaal ‘vrije uitloop’ is; je steak en je koteletje lopen overdag doodgemoedereerd midden op de weg, of doen een dutje op het warme asfalt in een blinde bocht). En alles komt met én rijst, én frietjes. Twee maals daags. Stel je vering maar af op een kilootje meer.
In Castello del Monte, een klein omwald dorp, heeft de tijd meer dan tweehonderd jaar stilgestaan. De straten zijn te smal voor een auto, naast de kerk staat nog een schandpaal, en er is welgeteld één café. Aan de bar zitten drie mannen naar een tv-scherm te kijken; in Lissabon wordt betoogd tegen de nieuwe begroting. Meteen gaat het over politiek, en over de crisis. Maar het protest zal niets veranderen, denkt de Portugees-met-de-pet. ‘Het grote probleem is de corruptie. De democratie is hier nog erg jong, en we weten niet goed hoe ermee om te gaan. Ons land zit nog in het stadium van de postjespakkerij en de vriendjespolitiek. Kijk maar al de nutteloze ronde punten die je hier tegenkomt, in the middle of nowhere; dat is gewoon omdat de dorpspolitici de aannemers te vriend willen houden. Eigenlijk zou ons land meer baat hebben bij een technocratie.’ Zoals bij toogpraat wel vaker het geval is, zit er een grond van waarheid in; zowat elk kruispunt heeft een rond punt. Ook het ‘pestlicht’ is populair; als je te snel een dorpskom binnenrijdt, pikt een camera dat op en slaat het licht op rood.
Minstens even bizar als de ronde punten, zijn de kerkhoven. Vaak ligt de hele familie bij elkaar in een soort huisje. Op zich is dat niet ongebruikelijk, ware het niet dat die dingen allemaal een soort prefab-verandadeuren hebben. En de zerken hebben een klopper, of een handvat. Alsof je daar nog moet zijn, op gezette tijden.
Superwoman
Aan alles komt een eind, ook aan een pre-vakantie. Zuidwaarts gaat het, door een maanlandschap met grote zwerfkeien erin, naar de bergen. Hoe dichter we bij de Serra de Estrella komen, hoe meer arenden en buizerden er boven ons cirkelen. Het enige Portugese skigebied doet wat verlaten aan; in het slaperige stadje Manteigas gaan we op zoek naar een slaapplaats. Een oude vrouw met met paars-grijs haar en een zwarte sluier troont met mee naar een kamer die van beneden tot boven is betegeld met azuleijos, beschilderde blauwe tegeltjes; uit de spraakverwarring die volgt (zij spreekt enkel Portugees, ik probeer het met Spaans, de buurvrouw gooit er vanop het tegenoverliggende balkon wat Frans tussen) kan ik opmaken dit hostel vol is, of niet meer bestaat, maar we in elk geval niet kunnen blijven, maar dat ze zal bellen naar een andere plek, waarna ze ons in drie talen de weg probeert uit te leggen. Waarna de buurvrouw van haar balkon komt en een plannetje tekent. Vooral omdat ze ons graag van dichtbij wil zien, en in de wangen knijpen, en complimenteren: vrouwen op een motor zijn hier duidelijk een bezienswaardigheid. Nu moeten we ons heldinnendom natuurlijk wel waarmaken. Helaas werkt de omgeving niet echt mee; ik heb nog nooit een kasseistraat met zo’n hellingsgraad gezien, het is een wonder dat de stenen niet spontaan uit het wegdek rollen, en breed is het hier ook al niet. Maar we moeten wel een U-turn maken…. Als ik in die bocht een voetje moet bijzetten, is het snel afgelopen met mijn supervrouw-imago. Maar kijk: met een manoeuvre dat zo op een rijexamen kan, rollen we stijlvol naar beneden. Waarna we elkaar lachend aankijken: was dat bij jou ook kantje boord?
Victor, die ’s avonds een pizza voor ons bakt, heeft stage gelopen in het Britse restaurant van Chef Gordon Ramsay, en droomt nu van een eigen zaak in Engeland. ‘Hier valt voor jongeren niets te rapen. Wie kan, vertrekt.’ Op het tv-scherm achter hem –een vast meubel in elk restaurant- begraven schoolkinderen doosjes met een wens erin voor 2030. Voor ze hun wensbriefje erin stoppen, tonen ze het aan de camera. Ik tel er meer met ‘geen crisis meer’ dan met ‘wereldvrede.’
Hugh Grant in de mist
Alweer over een grindweg rijden we door de majestueuze Zezere-vallei, een van de mooiste plekjes van deze streek. Ook hier zijn we moederziel alleen. Op een herder na, die er ook al uitziet alsof hij uit een film is gevallen. Of uit een kerststal. Compleet met bruine cape, hoed en lammetje op de arm wuift hij ons na. Boven de weidse bergflanken pakken donkere wolken zich samen. Tussen de bomen groeit brem en struikheide, gele en paarse vlakken wisselen elkaar af.
Hoge klimmen we, steeds hoger, naar de hoogste berg van het land. Maar met elke meter neemt ook de mist toe. Tot we plots niets meer zien, geen hand voor onze ogen. De Torre zit zo in de erwtensoep dat we de zeven meter hoge toren op de top pas zien als we er bijna tegenaan lopen. Het gebouw is hier neergezet omdat de berg zelf net dat tikje tekort schoot, met zijn 1993 meter. Een beetje een gek plan, maar misschien haalden ze de mosterd bij The Englishman Who Went Up a Hill But Came Down a Mountain, waarin de bewoners van een Welsh dorp een heuvel met een stenen opbouw upgraden tot berg. In elk geval: op de toren van de Torre sta je twee kilometer hoog.
Niet dat we daar iets van zien. Mist is mist, op elke hoogte. Al lijkt de horde Harley-rijders die we bij de afdaling kruisten, dikke Fatboys & chaptercolours incluis, wel een visioen. Berggeesten, met het geluid van de donder onder hun zadels. Twee bochten later breekt de zon door; onder ons ontvouwt zich een waanzinnig maanlandschap vol zwerfkeien en groene struikjes rond een ijsblauw bergmeer. Alles is stil. Alleen in de mist achter ons klingelt iets; een koe verschijnt uit het niets en loopt ons loom voorbij.
Out of Afrika
Test your brakes here, waarschuwt een bordje nog, en dan duikt de weg steil naar beneden, naar de hete vlakte onder ons. Elke bocht ruikt anders; de vochtige mist maakt plaats voor de geur van wilde tijm en lavendel. Het verkeer wordt drukker, de naaldbomen wijken voor een platanensoort waarvan de schors in lange vellen naar beneden hangt. Het lijken wel rijen gepelde XL-asperges langs de rand van de weg. En dan, abrupt, zitten we in het zuiden. Het kwik schiet omhoog naar veertig graden, de Alentejo strekt zich voor ons uit. Het zou net zo goed Afrika kunnen zijn.
Het landschap lijkt in niets meer op de alpenweiden die we vanochtend achter ons lieten. Glooiende heuvels, rood zand, grazend vee, en de sierlijke silhouetten van kurkeiken. Met als Amerikaans accentje naast elke boerderij zo’n typisch windmolentje. Veel meer varkens ook hier, zwarte zwijntjes met grote oren en een bijna kalfsachtige kop die straks als pata negra of javali op het menu belanden. Hoog op de rotsen liggen kastelen op de loer, en versterkte steden, omwald tegen indringers. In de dorpen zijn alle huizen wit; kleurige lijnen omranden vensters en deuren. Geel tegen de boze geesten of blauw tegen de muggen. Alle kerken, ziekenhuizen en begraafplaatsen zijn geel, café’s en restaurants blauw; bijgeloof of traditie?
Voodoo zal het wel niet zijn, maar feit is dat mijn voorwiel raar doet. Vanmorgen op het grind dacht ik al even dat ik lek gereden had, en nu wiebelt het echt alle kanten op. Terwijl de bandenspanning prima is, en het asfalt ook. Ontspannen rijden zit er niet meer in; hoe mooi het landschap ook is, mijn aandacht zit bij mijn voorwiel. Het is een pak van mijn hart als we Evora binnenrijden.
De zon is al aan het zakken als we onder het aquaduct door de Romeinse stad intuffen; door kronkelende middeleeuwse steegjes zoeken we ons een weg naar onze B&B, een immens herenhuis dat al evenzeer een doolhof van gangen en gangetjes is, allemaal betegeld en behangen met familieportretten. Buiten, op de terrassen, verschijnen de Portugezen voor het diner. Allemaal zijn ze opgekleed, de vrouwen in elegante avondjurken, de mannen in hemd. Alleen de toeristen verschijnen in afritsbroek en op sandalen. Flaneren is hier nog een traditie, net als stierenvechten. De hele stad is behangen met aankondigingen voor de volgende corrida; de stieren krijgen een grotere foto op de affiche dan de stierenvechters – gerespecteerd worden ze dus wel. Niet dat ze daar iets mee opschieten, want ze mogen hier wel niet meer gedood worden in de arena, de meeste komen zo gehavend uit de strijd dat ze gewoon om de hoek worden afgemaakt.
UFO’s & skeletten
’s Ochtends laten we de motoren even staan –de hele stad is autovrij- en wandelen naar de Capella des Ossos, een beenderkapel in catacombenstijl, de grote publiekstrekker van de stad. Wij, wiens beenderen hier liggen, wachten op de uwe, staat er veelzeggend boven de deur. Wie zijn vergankelijkheid dacht te vergeten, heeft het mis; in de dood zijn wij allen gelijk, en dient ook onze ijdelheid tot niets meer. ‘Beetje contradictorisch, ‘ merkt Ann-Sofie op, terwijl ze een paar schedels in close-up vastlegt, ‘maar die gasten hadden vast niet gedacht dat ze na hun dood nog duizenden keren gefotografeerd zouden worden.’
We ruilen het geloof voor het heidendom en zakken af naar de Cromlech dos Almendras, een Stonehedge-achtige steencirkel. In tegenstelling tot het commerciële gekkenhuis in Zuid-Engeland, waar hekken en paden de bezoekers van de menhirs weghouden, kan je hier rustig tussen de stenen wandelen. Nochtans is dit een van de grootste geordende menhirgroepen van Europa, en sommige stenen hebben zelfs inscripties. Hoeveel respect zo’n plaats ook inboezemt, ik krijg nooit het beeld uit mijn hoofd van Obelix, die tijdens het opeten van een everzwijn een paar van die stenen de lucht ingooi, vervolgens Idefix optilt en zegt: ‘Netjes in een cirkel. Wat gaat de mensen daar van denken later?’
Het is hier heet, smoorheet. Aan het benzinestation parkeren drie puberjongens hun paarden het terras en drinken zonder afstappen een biertje. Als Ann-Sofie langsloopt, nemen ze galant hun hoeden af. Het is een gebaar uit een andere tijd, toen ze nog een andere toekomst hadden. Ze liggen er niet van wakker, zoveel is duidelijk. Later is later en nu is nu. En dus vertrekken ze met het nodige machismo en met steigerende paarden. In korte galop denderen ze de hoofdstraat uit. Misschien zijn zij niet het anachronisme, maar ik. Dit is een ander land. Een andere tijd. Een ander leven. De enige andere motor die hier staat, is een Zundapp uit de jaren stilletjes.
Nonnenkappen
De motor wiebelt nu nog erger dan gisteren; misschien ben ik ergens een loodje verloren en moet het wiel gecalibreerd worden. Maar dat kan niemand hier; in alle garages en bandenshops waar we stoppen doen ze alleen auto’s. Of verwijzen ze me door naar een motorgarage in Moura, die we na lang zoeken vinden. Helaas is de garagist zelf een rally aan het rijden in Serpa. Wat nu? Wachten tot maandag of doorrijden? We kiezen onze banen nog een maatje kleiner en hobbelen verder naar het Zuiden. Vijftig kilometer verderop zou ook een motorgarage moeten zijn…
De hele provincie ruikt naar marsepein; dat moeten de amandelbomen zijn. Vlakbij Mertola, een prachtig wit stadje dat hoog boven de rivier uittorent, vinden we weer een prachtige quinta met zwembad, voor een spotprijs. De eigenares haalt haar schouders op: ‘Er is geen volk. De Portugezen reizen niet, door de crisis, en ook voor de rest is het een kalm jaar. Alsof ze in het Westen denken dat het ontbijt hier minder is, nu het hier minder gaat. Zo verliezen we dubbel.’ Met het vieruurtje is in elk geval niets mis, behalve dan misschien het aantal calorieën. Of het cholesterolgevaar. Alle koeken en gebakjes zien geel van de eieren, een overblijfsel van vroegere tijden, toen het eiwit nog gebruikt werd om nonnenkappen mee te stijven en de rest dan maar in de taart belandde.
Aan de rand van het zwembad waan je je in Afrika, maar dan zonder de muggen. Nog een gin-tonic en een antilope erbij en de setting is compleet. Het zou me niet verbazen als Meryl Streep straks op onze op de veranda zat. Een geweerschot scheurt de rust open; de gigantische herdershond, een ras dat gekweekt is om de wolven op afstand te houden, heft zijn kop niet eens op. ‘No worries,’ roept de dochter van boven haar huiswerk en ze wijst: achter de schuur knalt iemand kleiduiven uit de lucht. In het aanpalende oude gedeelte van de boerderij schudt oma bars het hoofd; ze vindt het maar niets, al die onbekenden op het erf. Nergens voor nodig zo’n B&B. Wat is er mis met eerlijk boeren?
We gunnen onszelf een middagtochtje, twee-op om mijn motor te sparen. Ann-Sofie’s DR puft en pruttelt verontwaardigd; moet hij ons werkelijk allebei over die steile pistes sleuren? Eigenlijk is het jammer van de offroad dat we dit op één motor en aan een slakkengangetje doen; prachtige rode zandpistes vol diepe voren leiden ons verder en verder de vallei in. Woest stort de Guadianarivier zich door de Pulo de Lobo, een indrukwekkende kloof die het landschap in twee snijdt. Een boer heeft zijn jeep boven geparkeerd en daalt samen met zijn vrouw en vier rammelende melkkannen af naar de kudde geiten die honderden meters lager op het muurtje van de stuwdam staat te blaten. Als je dat elke dag doet, blijf je vanzelf jong. In geen tijd zijn de beesten gemolken en de kannen weer boven. Wij doen er wat langer over. Wij doen dat dan ook niet elke dag.
De avondzon valt tussen de zuiltjes van de patio en tekent schaduwstrepen op de grond, een patrijs dwaalt over het erf, op het dak draait het windhaantje in de vorm van een jachthond zich naar het Westen. ‘Morgen krijgen we regen,’ concludeert onze gastvrouw.
Mad Max
We worden wakker in een zondvloed. Na een uur klaart de hemel op; meteen is het drukkend warm. De wind jaagt de wolken uiteen boven de Mina de San Domingos, een oude kopermijn. In het gezelschap van een klein zwerfhondje wandelen we door het spookdorp waar vroeger de mijnwerkers woonden. Een stoffig baantje leidt ons de oude site op, naar de ruïnes van transportbanden en lifttorens. Verderop ligt de groeve; de ertsslakken kraken onder onze voeten. In het gat van de centrale koperader heeft zich een groot meer gevormd, met gevaarlijk diepblauw water. Toxic, waarschuwt een bordje, voor het geval de roestige glans van het water en de gele en oranje strepen op het strand niet zouden volstaan om zwemmers af te schrikken. De metaalgeur blijft aan je tanden plakken; als ik er met mijn tong langs lik, smaakt het alsof ik kopergeld in mijn mond heb zitten. Boven de heuvel komt een tweede onweer opzetten; de donkerzwarte wolkenmassa geeft alles nog meer een Mad Max-sfeertje. Van Meryl Streep naar Tina Turner in een dag, ook dat is Portugal.
Jurassic Park
Samen met de ooievaars trekken we naar het Westen, waar ze hun nesten hebben op elke elektriciteitspaal en kerktoren die we zien. Intussen zijn we zo wanhopig van alle friet en vlees, dat we McDo als een gezond alternatief beschouwen. Maar dan, gelukkig, bereiken we de kust. Plots is er vis, vis en nog eens vis. Verse vis, bedoel ik dan, en niet de nationale trots: bacalao. Niet dat ik iets tegen gedroogde kabeljauw heb, in Margarida’s recepten was hij best lekker, maar trop is teveel en teveel is trop.
En kijk: de kust brengt ons ook een garagist. En niet zomaar één. Hij buigt een beetje stram door zijn knieën, hij heeft dan ook een buikje dat zestig jaar koteletten bij elkaar houdt, en strijkt met één vinger, die zestig jaar motorkennis bevat, langs de velg. Dan schudt hij meewarrig zijn hoofd, en vertelt mij in één zin wat er scheelt. Gelukkig is mijn garage-Portugees er de afgelopen weken sterk op vooruitgegaan, en ben ik meteen mee. Een deuk in de velg, vandaar het gewiebel, een loodje te kort, dat ook, en een balhoofd waar meerdere krachttermen aan te pas komen. En iets met de vering, maar dat is niet oplosbaar, aan zijn geknabbel op zijn tongpunt te zien.
De velg wordt uitgedeukt. Handmatig. Op een zelfgemaakt toestelletje dat nog het meest lijkt op een kruising tussen een muziekstandaard en een fietsrek spant hij met de hand mijn spaken bij. Dan graaft hij tussen de halfgedemonteerde motoren een calibratiemachine op, en plakt een loodje. Spant de ketting. En trekt het balhoofd aan. Het is een wereld van verschil. Maar mijn achtervering is morsdood, daar helpt geen lievemoederen aan.
De regen maakt de marmeren mozaïeken op de straten van Setubal spiegelglad. De rood-witte geometrische patronen zijn in elke streek anders, net als de putdeksels. Hier lachen dolfijnen ons toe van op de grond; een verwijzing naar hun aanwezigheid in het natuurpark hier vlakbij. Wij kiezen voor prehistorische dieren (die zijn minder onvoorspelbaar) en gaan op het schiereiland op zoek naar de voetsporen van dinosauriërs. De ruwe klifkust is adembenemend – al ligt dat misschien een beetje aan mijn hoogtevrees-; ik besluip de platen met de voetafdrukken van de Tyrannosaurus Rex zo ongeveer op mijn buik. Ann-Sofie huppelt onbevreesd van steen naar steen. ‘Zie je die sporen daar aan de rand? Daarzo?’
Harry Potter
’s Ochtends steel ik een kaarsje in de kerk, en vraag de Maagd een oogje op mijn vering te houden. Langs Lissabon gaat het verder omhoog, langs de kustweg, naar het elegante Sintra, dat met zijn kastelen en aangelegde tuinen Franse flair uitademt. Meteen zijn er ook een pak meer toeristen, en dat laat zich voelen, zowel in de prijzen als in de kortaffe bediening. ‘Europa’ loert om de hoek. Ook in Coimbra is het een pak drukker, maar zoals alle universiteitssteden glijdt het hele gedoe toch wat van de stad af. In de statige collegezalen heerst de rust van honderden jaren geleden en zelfs de over-bezochte bibliotheek heeft nog altijd iets authentieks. Zoals de cellen, waar mensen ingegooid werden die boeken beschadigden. Of de stugge koppigheid waarmee elke avond weer leren beschermhoezen over de ingelegde houten tafels worden gelegd om ze te beschermen tegen de vleermuizenkak, want die beestjes houden de bibliotheek motvrij en zijn dus van levensbelang voor de boeken. Net als het eikenhout, dat zo hard is dat geen houtworm eraan begint. Op het binnenplein hangt een Hogwarts-sfeertje; met hun lange zwarte capes waarop de emblemen van hun studierichting prijken, lijken de studenten hier meer op Harry Potter-klonen dan op academici. Maar ze dragen die uniformen wel met een zekere trots.
Maar net als in Potterland is er storm op til; boze slogans vullen de gevels in de straten rond de universiteit, want de studenten liggen in de clinch met de vastgoedmakelaars, die hun uit de traditionele republicas wil zetten, grote, gemeenschappelijke studentenhuizen in het centrum van de stad, waar de grond steeds waardevoller wordt. Nog een paar jaar, en de traditie zal moeten wijken voor de projectontwikkelaars, die hier alles opkopen. Veel linkse graffiti ook, op de muren. Hier, in de steden aan de Westkust, klopt het hart van het protest tegen de crisis. Terwijl het binnenland meewarig zijn hoofd schudt en doet wat ze deden onder de dictatuur van Salazar: een moestuintje aanleggen en een paar kippen in huis halen, voor als het eten straks helemaal onbetaalbaar wordt.
Hier en daar lopen de duinen tot in de dennenbossen, of de bomen tot aan de zee. Daartussen liggen kleine dorpen, waarvan alle huizen in pyjama lijken te staan. Rode en blauwe strepen wisselen elkaar af. Bootjes varen af en aan, er wordt druk gesurft en gekited. Iets dieper in het binnenland valt de verf van de muren. De cafébazin die ons koffie schenkt in een uitgeleefde bungalow, is eigenlijk vissersvrouw; haar man zit de hele zomer op zee, haar drie kinderen zijn uitgeweken naar Zwitserland. Zij is alleen over, in een klein leeg café, samen met een blauwogig jong katje dat ze Principessa heeft gedoopt. ‘Iedereen gaat weg, als hij kan. Er is hier niets. Geen werk, geen geld, zelfs de pinautomaten zijn leeg. Wat er in de supermarkten ligt, is te duur voor ons; wij boeren weer zelf. Is het je niet opgevallen hoeveel vrouwen in de grote steden hun waar proberen te slijten?’
De Goldrush
Je kan er inderdaad niet naast kijken. In Lissabon en Porto zitten de straten vol met omaatjes die twee of drie kroppen sla of een handvol tomaten proberen te verkopen. Nog triester zijn de reclamespots op tv, waar een oude vrouw haar goud en juwelen verkoopt voor een handvol baar geld. Alles, tot haar trouwring toe, legt ze in de hand van een galdjanus in pak en das, die haar met een veel te witte glimlach troostend op de schouder klopt. Meer karikatuur dan reclame. Je zou denken dat zoiets zichzelf tegenwerkt, maar de goldsharks duiken op in elke stad: tientallen kantoortjes, allemaal volgeplakt met schreeuwerige slogans over cash geld. En wat erger is: in de armere buurten gaan ze van deur tot deur, als gieren, op zoek naar koopjes. Naar mensen die de familiejuwelen moeten wegdoen om hun huur te betalen. Niet uit hun huis gezet te worden. Vooral de jongeren hebben het zwaar; zelfs wie werk vindt, kan zich niet veroorloven alleen te gaan wonen. Een maand huur kost meer dan een maandloon.
Ook in Porto is het hommeles op de vastgoedmarkt. De stad wil de Ribeirawijk in het historische centrum renoveren, maar dat is traditioneel een volkswijk. Eenmaal de huizen opgeknapt zijn, kunnen de oorspronkelijke bewoners de huur niet meer betalen, en moeten ze opkrassen naar een goedkoper stadsdeel. Een groep houdt stug voet bij stuk, en weigert te vertrekken. Hun huizen steken als rotte tanden af tegen de opgeverfde woningen er omheen. Maar het zal niet baten, vertelt een buurtbewoner ons. Vroeg of laat zijn de woningen zo afgetakeld dat de stad de mensen er uit veiligheidsredenen uit kan zetten, en dan krijgen ze zelfs geen compensatie meer.
De kerk hier vlakbij biedt weinig hoop op beterschap; hier hangt zoveel bladgoud aan de muren dat ze een tijdlang werd gesloten om de bewoners van de wijk niet te hard de ogen uit te steken. De grafkelder beneden is dan weer van een ontstellende soberheid; de zwart-witte graven met een jaartel erop hebben meer weg van een wijnkelder. Verderop maken kleurige bootjes vol toeristen de hele dag door de overtocht naar de Porto-hangars in Gaia; de skyline is gevuld met portologo’s. De zwarte zorro van Sandeman torent overal bovenuit, als nachtburgemeester van de stad.
Graanschuur
In Porto sterft mijn achtervering helemaal. De garagist die we deze keer uit zijn zomerslaap halen –niemand heeft hier geld om te rijden, met wat dan ook; de snelwegen zijn verlaten en ook op de gewone wegen is het ongewoon rustig- ziet maar één oplossing meer. Als ik er dan toch mee naar huis wil rijden, moet dat maar op de veerpomp. Hij draait de uitgaande demping op maximum en wenst ons succes. Vanaf nu is dit geen DR meer, maar een Enduci. Vooraan zo zompig als een Enfield (ook de voorvering is bijna weg), achteraan een rade-Ducati. Mijn respect voor motorrijders uit de oude, veerloze tijd schiet de hoogte in. De maximumsnelheid zakt naar vijftig, mijn leeftijd stijgt in dezelfde mate. We hadden beter wat extra ruggenwervels meegenomen uit een van de catacomben. Maar bon, we zijn er bijna. En niemand pakt me die laatste dagen af. Want we moeten nog één ding zien. Dat wat ons ertoe verleidde naar Portugal te komen. De espigueiros.
Een slager met een rode kap op zijn hoofd draagt een half varken binnen in het café waar we lunchen; het beest is zo netjes doormidden gezaagd dat het met zijn halve snuit naar ons grijnst. We zijn weer op weg richting bergen, het broodje-kotelet is weer de standaardlunch. Een kleine tractor parkeert voor het terras; drie boeren stappen met hun gummilaarzen nog aan uit de laadbak en komen een koffie drinken. Vergeet de stad. Lindoso ligt diep in het Parque Nacional de Peneda-Gêres, het ongerepte natuurgebied in het Noorden. Hier draait de klok aan een andere snelheid.
De smalle straatjes van het dorp zijn precies één minitractor breed, geplaveid met enorme brokken graniet en even steil als altijd. De lage avondzon schijnt ons in de ogen, maar vanuit het tegenlicht doemen ze als zwarte silhouetten voor ons op: een heel veld espigueiros, oude granieten graanschuren waar het graan muizenvrij werd bewaard. Sommigen zijn nog steeds in gebruik; op de trapjes ervoor zitten mensen te kletsen of boontjes voor het avondeten te doppen. Maar ook in dit paradijs is niet alles peis en vree: de gerestaureerde dorpen trekken alle toeristen, de andere gehuchten sterven uit. Boze graffiti op de plaatsnaamborden onderstreept die jaloezie.
Nog een keer rijden we moedwillig verloren, offroad en zonder vering. Op karakter, want voor de lol moeten we het eigenlijk niet meer doen. Een laatste ereronde op de bergweggetjes tussen Lindoso en Soajo, waar bovenin de schandpaal een lachende smiley uitgehouwen is. Het natuurpark zelf is eindeloos uitgestrekt, ongerept en mensenvrij. Op wat langhoornkoeien en wilde paarden na kom je hier niemand tegen. Hier telt alleen de tijd van het licht, de zon die opkomt en weer wegzakt. Geen haast. Geen drukte. Precies zoals ik mijn landen graag heb. Weids. Leeg. Ruw. Ook in Europa.
Daarna gaat het huiswaarts. Aan vijftig kilometer per uur, omdat het niet anders kan. Met een laatste stop in Monon, een minuscuul dorp op een prachtige Spaanse bergweg. Die wil ik wel eens overdoen. Met vering.