meisjes, motoren & misosoep — #M&T

april 2024, Motoren & Toerisme — Eigenlijk had deze reis drie jaar eerder moeten plaatsvinden, maar een virus gooide roet in het eten: Japan ging op slot. Eind ‘22 opende het land van de rijzende zon eindelijk weer zijn grenzen voor buitenlands toerisme. Gelukkig heeft een gegeven woord in het verre Oosten geen houdbaarheidsdatum, dus stapten we in september ’23 alsnog in Tokyo op de motor, voor een rondreis van zes weken met twee Yamaha Tracer GT9’s. Dankzij Yumiko Kawasaki, een van de motorvrouwen van WIMA Japan, die dat voor ons geregeld had. Maar is Japan wel een motorland?

We gunnen onszelf een paar dagen Tokyo om te acclimatiseren, want ook al oogt Japan op het eerste gezicht heel ‘bekend’, die herkenbaarheid is een illusie. Tokyo lijkt misschien Westers, met alle hoogbouw en comfort, maar achter die glasgevels schuilt een wereld die tegelijkertijd hypermodern en oer-traditioneel is. Een wereld vol codes ook, met onuitgesproken regels waarvan we geen benul hebben. Gelukkig krijg je als buitenlanders de nodige bonuspunten, waardoor je een en ander fout mag doen. In sneltempo proberen we ons de basisregels eigen te maken: waar je welke slofjes moet dragen, hoe je een visitekaartje correct overhandigt, hoe je moet buigen als je iemand begroet, hoe je netjes in de rij staat voor de metro, etc. We dwalen door de eindeloze parken van de stad, slenteren dagelijks een halve marathon en duiken het uitgangsleven van Sinjuku in, waar de café’s kleiner zijn dan onze badkamers en je stoelgeld betaalt voor een plekje. Als de oudere barvrouw Trui naar een fotograaf hoort verwijzen, van wie een beeld boven de bar hangt, raken we in gesprek; algauw toont Trui haar foto’s van haar Baanbrekers-project, waarvoor ze vrouwen fotografeert die met een ‘typisch mannelijk’ vervoersmiddel onderweg zijn en voor wie die mobiliteit de sleutel tot emancipatie was. Dat wij met grote motoren de baan op willen, wekt verbazing: blijkbaar zijn motorrijdende vrouwen hier nog eerder uitzondering dan regel.

Naoto Horie, de public relations manager van Yamaha, bevestigt dat. Hij ontvangt ons in de Yamaha Headquarters, die vanaf de twaalfde verdieping uitkijken op het keizerlijk paleis. “Klopt. Maar sinds covid vermijden mensen liever het drukke openbaar vervoer en veel meisjes en vrouwen zijn nu ook overgestapt op scooters of kleine motoren. #bikujushi is een trending hashtag op Instagram: motoren, kledij, de hele attitude, het is echt een ding. Voor hen zijn jullie, als vrouwelijke motorreizigers, echt inspirerend. Want zeker verre reizen maken, als vrouw alleen, is nog niet vanzelfsprekend.” Grote motoren zijn dat ook nog niet, en dus krijgen we de grootste uit het gamma mee, because we can. Die vette tourbuffels zijn niet onze eerste keuze (zowel Trui en ik rijden meestal met kleine offroad-motoren), maar we gaan de uitdaging graag aan. Na een korte inleiding in de Japanse verkeersregels (links kleine bocht, rechts grote bocht) en een stevige origami-sessie om alle bagage voor zes weken (voor drie personen, want Annelies zit bij mij achterop) in de koffers geplooid te krijgen, rijden we achter Naoto aan Tokyo uit. En moeten al meteen onze eerste bonuspunten inzetten, want we komen te laat op onze afspraak in het Yamaha Music Museum in Hamamatsu.

Als we onderweg stoppen om te lunchen in een snelwegrestaurant, laat Naoto tot onze verbazing zijn helm en jas op zijn motor liggen. Is dat wel veilig? Stomverbaasd kijkt hij ons aan. We zijn in Japan, volgens de Global Peace Index een van de veiligste landen ter wereld. Diefstal is een zeldzaamheid, geweldmisdrijven helemaal – op huiselijk geweld na, maar dat blijft voor toeristen onder de radar. We zullen er verrassend snel aan wennen, aan het gemak waarmee je hier je spullen onbewaakt kan achterlaten terwijl je een tempel bezoekt of ’s nachts als vrouw alleen door een park kan lopen.

Dat Yamaha ook piano’s bouwt, wist ik al, en dat hun logo bestaat uit drie stemvorken, was me ook al opgevallen, maar hoe dat precies zo gekomen is, wist ik niet. De directeur van het museum toont ons trots het eerste pijporgeltje dat Torakusu Yamaha in 1887 herstelde. Eind 19e stichtte hij het bedrijf waar nu onze Tracers van de band rollen. Of de banden, want Yamaha werkt niet met één lopende band waarop één model geproduceerd wordt, maar met robot-gestuurde eilandjes die autonoom langs assemblagestations rijden, zodat alle types motoren tegelijk gemaakt kunnen worden. De weg tussen orgel en moderne motor was bochtig; Naoto leidt ons van het orgeltje naar een vliegtuigschroef. Na de oorlog mocht Japan geen vliegtuigen meer produceren en in het naoorlogse Japan was er geen vraag naar muziekinstrumenten, dus rolde in 1955 de Red Dragonfly, een prachtig 125cc-tje, van de band. Intussen maakt Yamaha  o.a. concertvleugels, auto’s, boten, motoren en technologie voor virtuele concerten, die door hologrammen worden gespeeld. Leuk aan het museum is dat alle instrumenten bespeeld mogen worden; Yumiko en Annelies komen er niet onderuit een mini-concertje ten beste te geven.

Nattigheid

De volgende dag haalt een aangekondigde tyfoon onze planning al door elkaar. Blauwzwarte wolken pakken samen aan de horizon, precies in de richting waarin we willen rijden. Onze beslissing een dag te wachten, blijkt de goeie: de volgende morgen is het droog. En smoorheet, want Japan in september, dat is goed voor een vlotte 35 graden. We nemen de ferry naar Ise, waar we geboekt hebben in een oude boeddhistische tempel. Niet zonder zenuwen, want vrienden die er voor ons waren, spraken over handgrote spinnen. De monnik die ons rondleidt, wijst rustig op een bordje: ja, hier wonen heel wat insecten, dat is nu eenmaal zo. Buiten maken krekels kabaal, we bevinden we ons plots in een andere wereld: de tempel ligt middenin een tropisch groen bos, waar de tijd twintig keer trager lijkt te gaan dan in de moderne grootstad Hamamatsu. Maar de volgende morgen springt de monnik in zijn 4×4, programmeert zijn iphone en brengt ons naar een ontbijtplek vlakbij de beroemde Wedded Rocks.

Horizontale windstoten razen over het grijze water, vissen springen metershoog op. De oesterduiksters van het parelmuseum plonsen desalniettemin stipt het water in. The show must go on, weer of geen weer. Ook wij moeten verder, dan maar in regenbroek. Een week reizen we over het schiereiland, bezoeken tempels en pagodes, klauteren door een 850-jaar oude kamferboom met een wens in onze hand, die nadien in de Shinto-tempel ritueel verbrand wordt, verwonderen ons over de prachtige nevelslierten die opstijgen tussen de bomen als de zon doorbreekt, wijzen verrast naar de tientallen roofvogels boven ons en slagen erin tussen de druppels door te rijden. Twee keer schuilen we voor een stortbui die echt te heftig is: in een tunnel, waar we aan de praat raken met een Japanse lange-duur-reiziger met een klein Honda SuperCub scootertje, en bij een postkantoor, waar de manager meteen naar buiten komt gerend met handdoeken. Al duurt het even voor we begrijpen dat hij ons de weg naar het afdak wil tonen en ons niet wil wegjagen, want een motor parkeren is het enige wat hier weleens voor stress zorgt. Op auto-parkings mag het niet, motorparkings zijn er niet altijd en zomaar ergens staan, dat doe je niet. Zeker niet met een Japanse nummerplaat. Een andere stressfactor zijn de snelheidsbeperkingen: de Tracers hebben zes versnellingen en drie rij-modi, maar met een toegestane maximumsnelheid van 50 (in zowat het hele land) voelt dat een tikje… overbodig aan. Op de brede, bochtige tweevakswegen is dat zo frustrerend dat we ze inwisselen voor kleine bergbaantjes, waar de haarspelden zo steil zijn dat je ze alleen in eerste kan nemen. De jizo’s, kleine met mos begroeide standbeeldjes met rode mutsjes die overal langs de weg staan, kijken goedkeurend toe; deze afgezanten van Jizo Basatsu, de god van de kinderen en reizigers, geven je bescherming en kracht.

Via Owase rijden we naar Hongu, waar we in een pelgrimslodge verblijven, wat betekent dat het licht om 21u uitgaat. Het Japanse bioritme verschilt sowieso van het onze: vroeg opstaan is evident, in veel guesthouses is ontbijten om 7u al ‘laat’. Wat, zeker als je weet dat het traditionele ontbijt uit vis, rijst en misosoep bestaat, even wennen is. Vanuit de lodge wandelen we over een van de Kumano Kodo Pelgrimsroutes naar de oudse onsen van Japan, een klein badhuis bij een warmwaterbron die zo heet is dat je er eieren in kan koken: de Yunomine onsen staat er al sinds de de 15e eeuw en is, in tegenstelling tot veel tempels, nooit afgebrand. Als we terugkeren, zijn onze kleren (die we à la japonnaise op de motor hadden laten liggen) netjes verpakt in plastic, against monkey attack. Niet bij nagedacht, dat de bavianen die hier overal rond klauteren er weleens met onze handschoenen vandoor zouden kunnen gaan.

200.000 graven

Koyasan is een heilige stad, en dus mochten vrouwen er vroeger niet in. Het vrouwenpad dat om de stad heenloopt en de grote boeddha-beelden die de stadsgrens markeren, herinneren eraan dat wie twee X-chromosomen had hier tot 1912 niet welkom was. Naast de tientallen tempels is de stad bekend om zijn enorme begraafplaats, waar Kobo Daishi in zijn mausoleum eeuwig mediteert, omgeven door meer dan 200000 andere graven. Twee kilometer lang is de Okunoin-begraafplaats, en je kan ze dag en nacht bezoeken. Een betoverende plek, zeker ’s nachts, als het maanlicht gezichten in de bomen tekent en uilen geluidloos aan je voorbij zweven. Tussen de cipressen die hoog boven alles uittorenen, staan metershoge met mos begroeide poorten, torii — letterlijk ‘vogelzitstok’ ­— die de overgang van het alledaagse naar het heilige markeren. Nergens anders zou ik zo ontspannen ’s nachts tussen de graven dwalen, maar we hebben het Japanse veiligheidsgevoel al helemaal geabsorbeerd. In de zes weken dat we door het land rijden zien we nauwelijks politie en er staan ook geen bijna geen flitscamera’s (gelukkig) en geen bewakingscamera’s. Er zijn gewoon regels en iedereen houdt zich daaraan.

Langs enorme stuwdammen, rotswanden met een betonnen samourai-pantser dat de steenslag moet vasthouden en Fuji­-groene rijstvelden rijden we naar Nara, de hertenstad. Het is paarseizoen, en dat zullen we geweten hebben: als we in het schemerdonker de stad binnenrijden, versperren twee vechtende bronstige hertenbokken ons de weg. Overdag is dit een overvol pretpark, maar ’s nachts keert de rust terug en toont het oude Nara zijn magische kant. We laden de motoren af en wandelen we door het donkere park naar de Todai-ji Nigatsudo tempel, die uitkijkt over de stad. De stilte en schoonheid zijn adembenemend; op de in de wind dansende lampioenen na zijn we volkomen alleen. Als we een uurtje later terugkomen, zijn onze motoren omgeven door slapende herten. De Tracers zijn al helemaal deel van de 1200-koppige kudde.

Na een bezoek aan de reusachtige boeddha, omgeven door lokale toeristen die met het hele gezin, incluis de huisdieren, dit heiligdom bezoeken, klimmen we puffend weer op de motor. Hier in het laagland is het bloedheet, en de combinatie van de vochtige hitte met de motorjassen zorgt ervoor dat Trui’s armen vol warmte-eczeem staan. Ze wordt gek van de jeuk, en dus besluiten we op zoek te gaan naar talkpoeder en ‘mouwtjes’, want de Japanse vrouwen trekken hier losse wollen mouwtjes aan om zich te beschermen tegen de zon. Op zonnige dagen lopen ze onder een paraplu, om zo bleek mogelijk te blijven; dat wij in T-shirt rondrennen is een van die onbegrijpelijke westerse gewoontes. Om toch iets van verkoeling te vinden, nemen we de snelweg naar Himeji, waar we het beroemde witte samoerai-fort bezoeken. Helaas op een feestdag, dus het is rijtje schuiven.

Brutalistische betonbouw

Een paar dagen lang ruilen we het verleden voor het heden, en nemen de ferry naar het kunsteiland Naoshima, waar selfmade architect Tadao Ando een paar musea voor moderne kunst neerpootte. De leegte van de betonnen gebouwen benadrukt de schoonheid van wat er te zien is, al is hun eigen ritmiek ook een lust voor het oog. Wie lang genoeg door Japan reist, ziet overal structuur. We snorren met onze motoren langs de iconische pompoenen van kunstenares Yayoi Kusuma; je mag daar vast niet parkeren, maar die unieke nachtfoto willen we niet laten liggen. En zowaar: in de museumshop vindt Trui zweet-absorberende designermouwtjes. Gedaan met krabben.

Gedaan met de pret ook voor Annelies, die na drie weken weer naar huis moet; met tegenzin neemt ze vanuit Okayama de snelle shinkansen-trein terug naar Tokyo. Trui en ik reizen dieper het platteland in, na de obligatoire stop aan de supermarkt — zelfs in het kleinste dorp is er wel een filiaal van een van de drie supermarktketens, Lawson, 7/11 of Family Mart, waar je niet alleen koffie kan vinden, maar ook yoghurt, zoete koeken en onigiri, een soort sushi-driehoek die ideaal is als snelle lunch. En een kraaknet toilet. We stoppen er elke dag wel eens, voor ontbijt (een mens kan niet elke dag ontbijten met makreel) of voor een vieruurtje. En voor koffie en koude groene thee, want in deze hitte kan je niet genoeg drinken.

Een pontje brengt ons naar de Shimanami Kaido route, een fietsroute over een sliert kleine eilanden. De veerman blijkt klarinettist, hij doet dit werk om zijn muziek te financieren. In het volgende dorp raken we aan de praat met een groep vrouwen, die gefascineerd om onze motoren heen komen staan. ‘Kakkoii!’ is het trefwoord: stoer! Een van hen klautert erop en balt haar biceps. Gelach alom. Hier, buiten toeristisch gebied vervalt de gereserveerde beleefdheid; nieuwsgierigheid haalt de bovenhand. Met de hulp van google translate is een gesprek snel begonnen, en je kan er best boeiende conversaties mee houden.

Als de zon in Setoba in de zee zakt, kleurt de hemel honderd tinten rood. Tussen de keien schiet een octopus weg. Niet zonder schuldgevoel bestellen we een uur later inktvis-sashimi. Het moet gezegd: Japan heeft de beste keuken van de wereld. Niet alleen omdat alles zo vers en lekker is, maar ook omdat het met zoveel zorg en liefde wordt bereid en gepresenteerd. Terwijl zijn vrouw luidkeels meezingt met een karaoke-wedstrijd op tv, schikt de man achter de bar de schijfjes rauwe vis tot een klein kunstwerk.

Door het rijstpapier

In de dagen die volgen krijgen we langzaam een blik achter de schermen te zien. Ook letterlijk, want in de traditionele Japanse huizen scheiden wanden van rijstpapier de kamers van elkaar. Als je ’s avonds naar bed gaat, zet je het tafeltje aan de kant en rolt je futon open. Zolang je de lamp niet uitknipt, speelt zich aan de andere kant van de wand een schaduwspel af: privacy is hier een illusie. Nu we weg zijn uit de steden en in guesthouses logeren, hebben we meteen meer contact met de mensen. In de farmstay in Mikuniya praten we tijdens een overheerlijke hot pot maaltijd honderduit met de hosts, twee ambtenaren-op-‘rust’ die allebei goed Engels spreken. Ze zijn stom verbaasd over de duur van onze reis: in Japan is een vrije dag hoogst zeldzaam. Zelfs na hun pensioen hebben zij geen tijd voor vakantie: het guesthouse en de sake-stokerij zijn een meer dan voltijdse baan.

Langs mooie, (theoretisch) snelle binnenwegen rijden we richting kust, naar de vuurtoren van Izumi. Uitgelaten proberen we de mappings van de motoren uit. Het moet gezegd, de Tracers zijn leuk speelgoed. In gedachten zet ik de pluspunten op een rij: prima duo-positie, hoog windscherm, laag zwaartepunt, uitlaat op een plek waar je je er niet aan kan verbranden, handige spiegels, strakke remmen, praktische cruise-control, goeie handvatverwarming (die ik toevallig ontdekte bij 35°, want de bediening is op dit model nog een minpuntje), prettige rijhouding, laag verbruik. Zelfs aan de quickshift, iets wat ik altijd iets voor luie motards vond, raak je snel gewend. Bij een heerlijk bord tulbandschelpen overleggen we de minpuntjes: de toch wel grote draaicirkel, kleine grondspeling en de stugge voorvering, die maakt dat de motor in potholes aardig stuitert. (Geen bezwaar voor lokale motards die de slechte één-vaks-baantjes die wij uitzoeken net vermijden en een voorkeur hebben voor snelle routes op glad asfalt.)

Van de kust klimmen we de bergen in. Of beter: de berg op, want Mount Daisen rijst eenzaam op uit de vlakte. Na het avondeten worden we spontaan uitgenodigd voor een avondje sterrenkijken. Er is hier zo weinig stoorlicht dat we zelfs op een bewolkte avond de ringen van Saturnus kunnen zien. Als we licht onderkoeld terug in het hotel komen, duiken we meteen de onsen in — het warme, publieke bad.

Zandduinen

Aan de voet van de berg ligt het museum van Shoji Ueda, een surrealistische fotograaf die de nabijgelegen Tottori duinen graag als fotostudio gebruikte. Als we de zandduinen opklauteren, begrijpen we meteen waarom: tegen deze achtergrond verliest alles zijn proportie. Mensen op miergrootte wemelen door elkaar. Ook in Guesthouse Yukiken zijn mensen puntjes op een wereldkaart: niet zonder trots toont de eigenares ons hoeveel gasten uit welk land haar elk jaar hebben bezocht. De kaarten van 2020 en daarna liegen er niet om: covid heeft hier een enorme impact gehad, wij zijn de eerste Europese gasten sindsdien.

Na een kort bezoek aan de Ikuno Silver Mine zetten we koers naar Kyoto. Trui heeft per ongeluk een nationale weg uitgekozen, en wordt knetter van de tientallen verkeerslichten op kruispunten waar niemand te zien is en de snelheidsbeperking van 40km/u. Tegen de tijd dat we aankomen, is ze allesbehalve zen. Een goede reden om de volgende morgen de Ryoan-Ji tempel te bezoeken, met zijn prachtige zentuin. Sommige klassiekers mag je niet mislopen, en de Katsura-villa is er nog zo één: de zeepgroen-geblokte wanden van het theehuis zijn zo mooi en zo modern dat we er stil van worden. We blijven een paar dagen in de stad, jagen op Japanse vulpennen, raken gefascineerd door de ‘ondersteunde bomen’ en eten ons allereerste zee-oor in de Nishiki markt, een populaire bestemming voor hippe jongeren, die voor een bezoek aan Kyoto ook traditionele kledij en blokschoentjes aantrekken, waarmee je ze van ver hoort komen aanklepperen. Maar echt onze draai vinden we hier niet — zoals veel grootsteden is Kyoto wellicht boeiender onder lokale begeleiding. Na een bezoekje aan het hypertoeristische bamboo-bos vluchten we weer naar het platteland.

Haviken en girl power

Bovenop de Onyu Pass ontmoetten we Yumie, die samen met haar zoon hier de voorbijtrekkende haviken komt tellen. ‘Roofvogels staan bovenaan de voedselketen. Uit hun aantal kunnen we afleiden hoe het gaat met de natuur. Niet zo best, trouwens – door de aanleg van cederbossen voor de bosbouw is het ecologische evenwicht verstoord. Dieren vinden daar niks te eten, en dus plunderen apen en beren de velden en de dorpen. Dat zorgt voor conflicten.’ Ook zij spreekt goed Engels, omdat ze graag reist. ‘Ik ben benieuwd naar culturen die anders zijn dan de onze.’ Dat geldt ook voor Namie, die we in het Bekotei Rider House ontmoeten, een motorhotel waar we met open armen ontvangen worden. Hier spreekt niemand Engels, maar met de juiste app is dat geen reden om niet uitgebreid aan de babbel te gaan. Als we voorzichtig informeren naar flitscamera’s, omdat we bang zijn dat er in Tokyo weleens een stapel boetes op ons zou kunnen liggen wachten, gieren onze hosts het uit. ‘Boetes innen ze hier meteen. Als niemand je laat stoppen, is alles oké.’ Geen wonder dat Namie de ochtend erna in de eerste bocht zo optrekt, dat mijn wimpers omklappen.

Langs de zentempel Daihonzan Eiheiji rijden we naar Kanazawa, de zusterstad van Gent. Deze relatief onbekende stad herbergt niet alleen het culinaire summum van de Japanse haute cuisine, maar ook een prachtig historisch centrum met oude samourai-huizen, en staat  bekend om haar lakwerk en haar bladgoud, dat ze hier werkelijk op alles, zelfs op de ijsjes, kleven. Dwalend door het park blijven we staan kijken naar de moswieders, die met een klein mesje het mos opensnijden en ongewenste grassprietjes verwijderen, en naar de snoeiers, die naald voor naald een boom in het gewenste model coifferen. Het is een ander leven, een andere manier van naar het leven te kijken ook. En zo is deze reis toch ook weer in de eerste plaats een inner journey, die je je doet afvragen wat echt belangrijk is, en doet beseffen dat onze manier van leven niet de enige is. Dat er keuzes mogelijk zijn. Altijd.

‘Reken maar,’ zegt Satomi. We zitten rond een meterslange bbq in haar Peace Riders Marine Base met de vrouwen van WIMA Japan (Women’s International Motorcycle Association), die voor dit weekendtreffen honderden kilometers gereden hebben. Na het derde glas komen de tongen wat losser, en Keiko, Reiko en Mariko vertellen ons hun verhalen. Hoe motorrijden als vrouw inderdaad niet altijd vanzelfsprekend was, maar hoe vrijheid iets is dat je voor jezelf moet bevechten. Het wordt laat, de maan klimt de donkerblauwe hemel in, golven breken tegen de kaaimuur en in de verte lokken vissersboten octopussen met hun felle lampen.

De volgende morgen verkennen we met de WIMA’s het eiland rond Noto. Vandaag ligt de zee er spiegelglad bij, maar tsunami-bordjes waarschuwen dat het ook anders kan gaan. Dit laatste weekend wordt een van onze mooiste ritten in Japan. Want intussen zit onze reis, hoe lang ook, er bijna op; we moeten terug naar Iwata, waar Naoto op ons wacht. Nog snel pikken we de Chirihama driveway mee: een kilometerslange strook strand waar je bij laagtij overheen mag rijden. Gaat prima, met die Tracers. Op de kaart hebben we nog een doel uitgezet: de Hakusan Shiragawa-go White Road, een veelbelovende opeenvolging van kronkelende bochten in de Japanse Alpen. Dat blijkt buiten de waard berekend: de eigenaar van het kleine hotel waar we in het donker aankomen, weet ons te vertellen dat het verboden is die weg met de motor te rijden. Vloekend kruipen we in bed. Maar als we de dag erna langs bochten van meer dan 360° door de bergen slingeren (een alternatief systeem om snel hoogte te winnen of te verliezen) en toevallig in Iwamura uitkomen, de enige stad die ooit door een vrouwelijke Samourai bestuurd werd, vergeten we onze frustratie algauw. Toki, onze vrolijke gastvrouw, tatert honderuit over Lady Otsuya en de geschiedenis van haar stadje, en vindt ons met onze motoren niet alleen kakkoii, stoer dus, maar ook kawaii, schattig.

Vanuit een klein postkantoor versturen we nog snel onze kaartjes. Dan gaat het recht naar Iwata. Of toch bijna. Want een wegversperring omwille van snoeiwerken zorgt ervoor dat we toch weer moeten omrijden, en ook nu net te laat bij Naoto arriveren. Daar gaan onze laatste buitenlander/Gaijin-punten. Al is het ons, denken we, wel vergeven — want die avond speelt Yumiko voor ons piano in de Genichi Kawakami salon, het ouderlijk huis dat een van de CEO’s van Yamaha hierheen liet overbrengen omdat het dreigde te vervallen in het dorp waar het stond. Op de tonen van Sakura Sakura kijken we nog één keer naar de Japanse hemel. En weten allebei zeker: Japan is misschien geen typisch motorland, maar ooit komen we hier terug, om het Noorden en het Zuiden te zien, dat we nu links & rechts lieten liggen. Je moet altijd iets overlaten, voor de volgende keer.

Het verhaal zoals het verschenen is, kan je hier nalezen.