Pat Donnez over Het Bureau van J.J.Voskuil
DSL – 06/01/2012 – Het Laatste Oordeel
‘Ergens half oktober tien jaar geleden las ik de eerste zin van het Bureau: ‘Dag meneer Beerta, zei hij.’ Daarna kwam de tweede zin en dan de derde; ik ben opgehouden toen het lente was. Dat was mijn winter van het jaar 2001.’
‘Ik heb het boek -dat eigenlijk uit zeven boeken bestaat- gelukkig in één keer kunnen lezen; de commotie erover was nochtans al sinds ’96 aan de gang, maar ik kon me er maar niet toe brengen het te lezen. Paradoxaal genoeg heb ik wel het geduld om 5000 pagina’s te lezen, maar niet om telkens te wachten tot het volgende deel verschijnt. Bij must see TV-series wacht ik ook altijd tot de reeks compleet is.’
SOAP
‘Eigenlijk kan je de roman samenvatten in één zin: getrouwde man werkt -zeer tegen de zin van zijn vrouw- dertig jaar lang op het volkskundig museum in Amsterdam, komma, beschrijft zichzelf en zijn collega’s en gaat met pensioen, punt. En eerlijk gezegd, puur inhoudelijk is er weinig meer over te vertellen.’
‘Precies dat het over het kantoorleven gaat, is voor mij dé trigger geweest om te beginnen lezen. Want er zijn wel comedies met dat thema, van Evelyn Waugh bijvoorbeeld, en je hebt The office, Het eiland, De collega’s… maar een echte roman? Hoe is het in godsnaam mogelijk dat iemand over dertig jaar kantoorleven, van zijn sollicitatie tot zijn pensioen, 5000 pagina’s schrijft die een lezer kunnen boeien?’
‘Bovendien is het helemaal niet superieur geschreven, het zit vol met heel korte staccato zinnen zoals deze: “Hoe was het vandaag? Ze lachtte. Goed. Niks bijzonders? Nee. Niks bijzonders. En jij?”
Ik zeg niet dat het zo 5000 pagina’s doorgaat, maar Voskuil neemt je niet op sleeptouw zoals Proust of van der Heijden met meanderende zinnen die nooit lijken op te houden. Integendeel.’
VERSLAAFD
”Het is verbijsterend, althans voor mij, dat tienduizenden lezers verslingerd zijn aan een ontmoedigend dik, zevendelig boek over een kleurloze man met een kleurloze levenswandel die op een kleurloos kantoor werkt temidden van kleurloze collega’s,” schrijft recensente Xandra Schutte in De Groene Amsterdammer. En terecht. Alles wat tegen het boek in te brengen is, kan ik alleen maar beamen. Al die lezers die de zeven delen ineens kochten en dan woedend waren omdat het maar is wat het is, kan ik alleen maar gelijk geven. En toch was ik eraan verslaafd.’
‘Want net omdat het kleurloos is, net omdat het monotoon is, omdat het dertig jaar slepende voortgang van een leven op kantoor en daarbuiten is, miezerig, illusieloos, nihilistisch, net daarom fascineert het mij en ben ik in dat boek gaan wonen.’
‘Alles wat je ergert aan de personages —dat Maarten Koning een hypocriet is, dat zijn collega’s te dom zijn om te helpen donderen, dat zijn vrouw een hardleerse principe-Reiter is— al die dingen kan je ook op jezelf projecteren. Misschien zijn we geen haar beter dan Maarten Koning, Nicolien of Meneer Beerta. In die zin is het een literaire soap met een heel hoog herkenbaarheidsgehalte.’
BOOBY-TRAP
‘Er is iets heel onheilspellends in de manier waarop Voskuil die zeven boeken heeft geconstrueerd; het lijkt een gewone opeenvolging van dagboekaantekeningen die hij ‘s avonds neerpent, maar dat is het geenszins. De auteur heeft het boek niet voor niks pas ingeleverd bij zijn uitgever nadat hij alle zeven delen geschreven had. Gewoon met die hele stapel papier op de fiets, want hij had geen auto.’
‘Het is alsof je achter een lijkwagen aanloopt; intussen komen tussen de nabestaanden de verhalen op gang, maar eigenlijk denkt iedereen ‘schiet op, steek die kist in het graf, en dan nu naar de koffietafel’. Je begint je steeds meer te ergeren aan de lijkgang waarmee het verhaal zich zeven boeken lang voortsleept. Maar diep van binnen voel je dat heel die waanzinnige onderneming – als je volhoudt – naar een kern zal leiden.’
‘Het zevende deel leest dan ook als een bom die hij onder zijn zes voorgaande legt, waardoor ineens heel dat ding begint te verschuiven. Want plots merk je dat die schijnbaar onwrikbare wereld van mensen die nooit veranderen, toch veranderd is, onder je ogen, zonder dat je het gemerkt hebt. En dan krijg je de apotheose van al dat minimalisme.’
NIHILISME
‘Maarten en Nicolien zijn allebei hyperindividualisten, intellectuelen die zich afgekeerd hebben van de samenleving. Zij houdt lijnrecht vast aan haar principes: geen auto, geen kinderen en geen werk, want werk is rechts.’
‘Maarten Koning heeft door omstandigheden wel moeten werken: als afdelingshoofd Volkskunde op het Bureau is hij de hele dag bezig met de meest ridicule waanzinnige dingen, zoals hoe boeren de nageboorte van hun paard ophangen, of het volkse geloof in kabouters. Net daarom is hij daar gaan werken, omdat hij dat nog min of meer kan rijmen met het verbond dat hij heeft gesloten met zijn vrouw om geen maatschappelijke engagementen aan te gaan. Want het Bureau is een plek waar niks ertoe doet en alles nutteloos en overbodig is.’
‘Maar dan merk je dat hij zijn baan eigenlijk heel ernstig neemt en dat hij helemaal niet zo onthecht is als hij wel zou willen. Dat hij misschien geen sukkels aanneemt omdat het er niet toe doet, maar omdat hij hen makkelijker kan manipuleren. Dat hij zichzelf dus iets wijsmaakt over de nihilistische manier waarop hij naar de wereld kijkt en dat zijn zogenaamde illusieloosheid eigenlijk een manier is om macht te kunnen uitoefenen. Maar hij blijft zich voorhouden dat het allemaal niks betekent – tot in het zevende boek, als hij met pensioen is. Dan schrijft hij deze bijna achteloze zin over de veranderingen op zijn kantoor: “alsof ik lucht ben geweest.” In die ontluistering van het besef dat alles misschien echt nutteloos is geweest, verraadt hij zich helemaal.’
GENANT
‘Koning blijft ook op het Bureau komen na zijn pensioen; je kent dat soort mensen wel. Dat heeft altijd iets heel gênants, ook hier. ‘Het zijn mijn mensen, we zullen vrienden blijven,’ zegt hij tegen Nicolien. Dat is een spiegel van de toenadering van zijn baas in deel 1, die hij daar nog duidelijk afwijst door Beerta niet met de voornaam te willen aanspreken. In boek 7 maken de collega’s op hun beurt Maarten Koning pijnlijk duidelijk dat hij niet hun vriend, maar een ongenietbare baas was, een mierenneuker.’
‘En dan krijgt zijn zogenaamde nihilisme een fatale inslag op zichzelf. Uiteindelijk rest hem niks, niet op het Bureau en niet thuis, en dat is zo dramatisch, dat het hilarisch is.’
‘Het is bijna het omgekeerde van The Office; dat is comedy, maar als je grondig gaat kijken en –heel oneerbiedwaardig- alle grappen skipt en focust op de lange, pijnlijke stiltes, voel je die tragische gêne. Hier heeft heel de opzet van de roman iets tragisch, maar als je de echt pijnlijke dingen skipt, hou je iets heel gênants en hilarisch over.’
‘Eigenlijk is het een roman die gaat over de illusie die ons op de been houdt. We maken zo goed en zo kwaad als het kan wat krasjes op een tafelblad, kijken af en toe eens achterom of over de schutting, en dat gaat zo door tot aan het graf.’
‘In het laatste boek droomt Koning dan ook dat hij zichzelf ziet uitdragen en het deksel van zijn kist even opzijschuift om rond te kijken; dichtbij ziet hij geen bekenden, en verder dan dat kan hij niet kijken. En dan volgt die prachtige laatste paragraaf: ‘Terwijl hij langzaam het deksel weer liet zakken, werd hij wakker overspoeld door een gevoel van oeverloze treurigheid.’
WERKELIJKHEID
‘Ik heb Voskuil nooit willen interviewen; ik ontloop diegenen die ik te intens bewonder. Bovendien heb ik een uitgesproken rijk en complex beeld van de man, dankzij zijn alter ego Maarten Koning. Ik ken hem door dit boek beter dan mijn broer of mijn collega’s. Dat beeld wil ik intact houden.’
‘Ook alle andere mensen die opgevoerd worden in Het Bureau, bestaan echt, maar dat interesseert me hoegenaamd niet. Ik ga niet zoeken in die lijstjes wie wie is. Veel collega’s van Voskuil vinden dat ze te kakken gezet zijn in dit boek, maar dat vind ik onzin. Zoals Claus zegt in De Wolken: auteurs lopen als roofvogels tussen de mensen en pikken er stukken uit. Zo is dat nu eenmaal. Het leert me alleen dat Voskuil onbetrouwbaar was, want –hij beschrijft dat in Het Bureau – als zijn collega’s vragen of hij over hen schrijft, ontkent hij dat staalhard. “Daar zijn jullie te onbeduidend voor.” En dan komen die zeven boeken.’
SPIN-OFFS
‘Maarten zelf komt ook al voor in Voskuils roman Bij nader inzien; een heel pijnlijke afrekening met de vriendschap. Dat vond ik een heel moeilijk boek, omdat je al van bij de eerste ontmoeting voelt dat de onafscheidelijkheid en de bondgenootschap tussen de twee kameraden gedoemd is om op te houden. Ik heb me daar altijd tegen verzet, omdat ik vriendschap een van de pijlers van mijn leven vind – de essentiële reden om voort te doen. Essentiëler dan liefde zelfs, omdat liefde altijd vergankelijkheid in zich draagt. Maar nu ik ouder word, heb ik al vaak aan Voskuil gedacht. Want dat geloof in vriendschap maakt plaats voor een besef dat ook vriendschap niet eeuwigdurend is.’
‘Wat hoogst uitzonderlijk is, is dat zijn wereld zo beklijft dat een aantal andere auteurs zijn personages hebben overgenomen. Henriëtte Fagel is eigenlijk de schrijfster Frieda Vogel; in haar eigen autobiografische boeken noemt ze zichzelf ook zo. Of Frans, oorspronkelijk een collega van Voskuil op het Meertens-instituut — dat is de auteur Bert Weijde, van wie een fascinerend psychiatrisch dagboek is uitgegeven, waarin hij het heeft over zijn vrienden Maarten en Nicolien. Dat overnemen van fictieve namen, dat heb ik nog bij geen enkele andere auteurskring gezien.’
GEK
‘In de tijd dat ik het Bureau las, werkte ik op een grote redactie; ik voelde me daar een beetje Maarten Koning, en strooide met boutades als: “Och, het is maar radio, ether, het verdwijnt terwijl je erbij zit.” En dan tegelijk denken: “we winnen prijzen, we zijn goed bezig!”.’
‘Als ik ‘s avonds thuiskwam, was Het Bureau het enige wat er was. Ik sliep nauwelijks en na verloop van tijd gebeurde er iets heel vreemds: ik begon collega’s aan te spreken met de namen van de personages uit het boek. “He Asjes,” zei ik dan, tegen iemand die het vaak met me oneens was, net zoals de Asjes van Het Bureau. Iedereen dacht dat ik zot geworden was, maar op de duur wisten ze dat en kwamen ze vragen “wie ben ik dan?” Dat ging echt ver hoor – ik was zo opgeslorpt door het boek dat ik zelfs de namen van mijn collega’s in mijn gsm veranderde in de namen van personages van het Bureau.’
‘Maar tegelijk was dat ontzettend relatief: want ik denk niet dat ik een van die collega’s, hoe gek ik ook van dat boek was, heb kunnen overtuigen ook maar een pagina van dat boek te lezen. Zelfs niet de flaptekst.’
–
DE AUTEUR: debuteerde in ’63 met een roman van 1207 pagina’s en werkte, net als zijn alter ego Maarten Koning, zijn hele loopbaan op het Instituut voor Dialectologie, Volks- en Naamkunde in Amsterdam. Voskuil koos op 1 mei 2008, op de dag van de Arbeid, na een slepende ziekte voor euthanasie.
HET BOEK: literaire soap of meesterwerk? Deze omvangrijkste roman in de wereldgeschiedenis verdeelde het lezerspubliek in hevige voor- en tegenstanders, en dreef lezers tot wanhoop, woede en verslaving. Voskuilgekte heette dat toen. Het volledige hoorspel van 475 afleveringen wordt sinds 1/11/2011 door NTR heruitgezonden.
VERSCHENEN IN: 1996-2000
J. J. VOSKUIL, Het bureau, deel 1-7, Van Oorschot, 5058 p.’s, 207€
Thomas Mann, James Joyce en Marcel Proust hebben hun plaats in de literaire hemel al veroverd. Elke week vraagt DSL aan een overtuigde lezer wie een plek naast hen verdient. Radio-icoon Pat Donnez is tevens auteur, oa van een heerlijke briefwisseling met Angèle Manteau.