Tegen wie moeten wij nu fuck you zeggen? #DSWeekblad #VillaHellebosch
12/07/2014, DSWeekblad – Villa Hellebosch met Stef Aerts & Rinus Van de Velde.
Het stuk zoals het verschenen is kan je hier nalezen.
De inleidende Eerst dit vind je hieronder (in de volledige versie).
Van droom en daad en resultaat
‘Wat een mooie plek. Ik kom bijna nooit uit Antwerpen dus je vergeet soms dat dit ook België is.’ Met oprechte verwondering kijkt beeldend kunstenaar Rinus Van de Velde naar de glooiende heuvel achter Villa Hellebosch, waar net het hooi wordt binnengehaald. Ook theatermaker Stef Aerts geniet van de rust. ‘En hier kun je komen werken? Dat ga ik onthouden.’
Het is moeilijk om door de waan van de dag de mannen van morgen te zien. Maar stilaan bewijzen de feiten dat zij die Mannen zijn. De nieuwe lente. Het nieuwe geluid. Nog net tussen aanstormend talent en gevestigde waarde. Twee broertjes van James Dean lijken ze wel: in jeans en van het vele wassen zachtgeworden T-shirts strijken ze neer aan tafel, met warrig haar, gemaakt om in de wrijven. Ze halen er hun handen door, terwijl ze praten over kunst, en, met veel meer terughoudendheid, veel later pas, ook over seks en vrouwen. En roken dat ze doen, alsof voor kunstenaars geen rookverbod bestaat. Niet hier, niet nergens. Ze hullen zich in mist, maar met de drank zijn ze voorzichtiger. Minder bang voor longkanker dan voor loslippigheid.
Stef wikt elk woord, of het nu over vrouwen of theater gaat: de Sturm & Drang bewaart hij voor het podium, daarnaast regeert voorzichtigheid. ‘Ik wil niet dat mensen te veel over mij weten. Dat versmalt hun lezing van mijn werk.’ ‘Je kan een kunstwerk niet begrijpen zonder de biografie van de kunstenaar te kennen,’ werpt Rinus tegen. In zijn houtskooltekeningen schept hij een fictief universum waarin hijzelf centraal staat, of toch zijn alter ego, dat alles en iedereen kan zijn. Misschien gaat het wel verder, en maakt ook de jongen die hier zit deel uit van dat gesamtkunstwerk. Is al wat hij vertelt één geniale leugen.
Zo’n honderd jaar geleden zette Dada de kunstwereld op stelten. Alles moest weg. Alles moest anders. Het was een tijd van luid geroep. Van slogans en van manifesten. Verzet tegen al wat was geweest, tegen de oorlog, tegen de bourgeoisie, tegen de goede smaak, tegen de hele gevestigde orde. Tabula rasa zou het zijn. En schenenstamperij. Anti-kunst, bedoeld om te bruuskeren.
Hoe anders is de avant-garde van vandaag. Geen manifest. Geen slogans. Maar veeleer vragen en vertwijfeling. En geen revolte meer. Vandaag vindt kunst zichzelf heruit vanuit zichzelf. Een zachte revolutie, een zoeken naar de grenzen van wat kan en anders moet. Theater lost, mondjesmaat, het narratief. Stelt de rol van de acteur in vraag. En morrelt aan de vorm. Via de omweg van de tekening verkent Rinus de grenzen van de schilderkunst. Een aanval op de zijflank, die tegelijk omarming is.
Het is geen tijd voor revolutie, zeggen zij. Wat valt er nog te vechten, nu zowat alles kan en mag. Het is een zachter zoeken dat hen drijft. Los van de wereld, kijkt hun kunst vooral naar binnen. Naar de mens. Politiek, c’est les autres. Dat ze het niet goed weten, klinkt het vaak. Dat het te moeilijk is. Of te versplinterd.
Misschien ligt precies daarin de revolte. In die vertwijfeling. Misschien is dat het statement. Dat ze niet alles zeker weten. Het maakt hen in elk geval niet minder ambitieus. Of meer bereid tot compromissen. Stef zette ooit een bos op scene, Rinus bouwt, in zijn metershoge tekeningen, een hele eigen wereld uit, waarin wel alles klopt. God zijn vanuit vertwijfeling, zou dat de tijdsgeest zijn?