Van God Los: Is moslimterreur wel een religieuze kwestie? #Mo*Magazine

22/3/2017, Mo*Magazine – Het stuk zoals het is verschenen kan je hier nalezen.

Van God los: is ‘moslimterrorisme’ wel een religieuze kwestie?

Niet elke gefrustreerde jongere wordt een terrorist. Gelukkig maar. Maar wanneer verandert afgunst in een irrationele, paranoïde obsessie waardoor jongeren in die mate het gevoel krijgen dat iedereen tegen hen is dat ze voldoende haat tegen de maatschappij ontwikkelen om terreurdaden te plegen? Gaea Schoeters kijkt voorbij het dominante veiligheidsdiscours om de gruwel te begrijpen.

Vorige week werd in Wevelgem Molly B. opgepakt: uit haar communicatie op sociale media was gebleken dat de jonge Waalse contact had gezocht met een jihadistische terreurcel in Parijs en dat ze samen plannen maakten voor een aanslag. De aanhouding van deze jonge, autochtone vrouw, die geen persoonlijke banden had met de islam en in zeer korte tijd auto-radicaliseerde, bevestigt wat politie en gerecht al langer signaleren: het daderprofiel van “de moslimterrorist” verandert razendsnel. Vergeet de angst voor donkere mannen met baarden: de nieuwe terroristen zijn blanke tieners met persoonlijke problemen, die zich spontaan aansluiten bij de jihad omdat het een beweging van uitgeslotenen is, en ook zij zich uitgesloten voelen.

Vergeet de angst voor donkere mannen met baarden: de nieuwe terroristen zijn blanke tieners met persoonlijke problemen.

Uit de daderprofielen blijkt dat daders steeds minder ideologisch of politiek geïnspireerd zijn. Wel worden ze steeds jonger en zijn het steeds vaker laagopgeleide probleemjongeren uit achterstandsbuurten. Religie is niet langer de drijfveer achter de aanslagen, maar enkel nog de verbindende factor tussen de jongeren. De jihad schuift op naar “gebruiksterrorisme” en de terreuraanslagen zijn steeds vaker hate crimes: wraak op de maatschappij voor leed dat de daders persoonlijk is aangedaan. Dat blijkt zowel uit de gekozen doelwitten als uit de motivatie van de daders, stelt een islamologe van de Federale politie. ‘Wie boos is op het systeem mikt op de overheid, met een aanslag op een regeringsleider. Maar daar gaat het niet meer over bij de nieuwe generatie. Zij mikken op burgers, feestvierders, gelukkige mensen, uit jaloezie op de kansen die ze zelf niet kregen.’

De diepe kloof tussen experts en de politiek

Ook uit de analyse van de aanslagen in Parijs en Brussel door Europol blijkt dat religie niet de stuwende factor is voor het plegen van aanslagen. Er is eerder sprake van instant-rekrutering, die inspeelt op sociale frustratie. Een studie die het European Institute of Peace recent in Molenbeek deed, bevestigt dat: gezien de oppervlakkige kennis van de islam bij de betrokken jongeren kan religie niet de oorzaak zijn van radicalisering. Wel een gepercipieerd gebrek aan maatschappelijk perspectief. Europol stelt zelfs voor de term “radicalisering” af te schaffen en te spreken van een ‘gewelddadige extremistische sociale trend’.

Tussen experts en de politiek gaapt een diepe kloof. Meteen na de aanslagen in Parijs en Brussel wezen politici de radicale islam als schuldige aan: het is oorlog en de vijand heet salafisme. De terreurmaatregelen focussen op repressie, en investeringen in preventie en buurtwerk moeten wijken voor leger en veiligheid. Het publieke debat focust op religie als bepalende factor, en de islam komt, steeds meer, in een negatief daglicht te staan. Ook in de Commissie 22/3 weerklinken stemmen voor het inperken van de islam.

‘De politiek zoekt simpele antwoorden op electorale termijn. Maar die zijn er niet. Op het terrein weet iedereen dat.’

Een jaar na de aanslagen op Zaventem is de maatschappelijke polarisatie groter dan ooit, terwijl we (remember Obama) alleen samen met de moslimgemeenschap de terreur het hoofd kunnen bieden. ‘De politiek zoekt simpele antwoorden op electorale termijn,’ zegt politicoloog Rik Coolsaet. ‘Maar die zijn er niet. Op het terrein weet iedereen dat.’

Want als radicalisering inderdaad niet getriggerd wordt door religie, maar door kansarmoede en vervreemding, vraagt dat een totaal ander beleid. Dan moeten we niet langer (of zeker niet enkel) de fundamentalistische islam bestrijden, maar vooral werken aan een inclusieve samenleving, waarin radicalisme geen kans heeft. Maar het omarmen van wat ons op het eerste gezicht vijandig gezind is, vraagt moed. Ook politieke moed. Voor meer dan vijf minuutjes. Want dat is een lange termijn investering, die een blik vraagt voorbij de volgende verkiezingsdatum.

CC Scott (CC BY 2.0)

Een parfum van uitzichtloosheid

‘Hij wilde zich eenmaal in zijn leven uiten. Hij wilde een keer, een enkele keer maar, in zijn ware existentie worden opgemerkt en van een ander mens een respons ontvangen op zijn enige ware gevoel, de haat.’

Voorgaande zin komt niet uit een politieonderzoek naar de motivatie van een geradicaliseerde moslimterrorist, maar uit Het Parfum van Patrick Süskind. De verschoppeling Jean-Baptiste Grenouille heeft geen lichaamsgeur; hij besluit parfumeur te worden en een lijfgeur voor zichzelf te scheppen, want zonder geur is hij niemand. Dat hij daarvoor aan het moorden moet slaan, is bijzaak. Dat het ook zijn dood wordt, eveneens. Hij is, al is het maar even, gezien. Als wie hij was.

Wat Grenouille aanzet tot moorden, is dat iedereen iets heeft wat hij niet heeft. Relatieve deprivatie noemde de Amerikaanse socioloog Robert Merton dit: het gevoel onrechtmatig benadeeld te zijn ten opzichte van een ander. Hij benoemt het fenomeen in de jaren ’50, een periode van extreme sociale mobiliteit waarin de illusie ontstond dat geluk voor iedereen te koop was. Werd die welstand niet bereikt, ontstond frustratie.

Een soortgelijk onrechtvaardigheidsgevoel leeft onder onze allochtone jongeren, die zich afgewezen voelen door de maatschappij waar ze zo graag deel van willen uitmaken. Het is precies daarop dat islamistische ronselaars inspelen: als het Westen zijn beloftes niet waarmaakt, is het geoorloofd het te haten. Misschien verschilt het traject van Grenouille niet zo veel van dat van de gemiddelde jihadi. En ligt aan de basis van hun misdaden hetzelfde gevoel: jaloezie.

Het is zinvoller te bekijken waarom een bepaalde groep jongeren zo vatbaar is voor een terroristisch discours en die voedingsbodem weg te nemen, dan de islam met de vinger te wijzen.

Hoezo jaloezie? Radicalisatie begint toch bij religie? Het zijn toch de haatpredikers die met hun Salafistische lezing van de Koran dat jongeren het hoofd op hol brengen. Nonsens, zou socioloog & psycholoog Erich Fromm zeggen. De ideologie an sich is van onderschikt belang, want ‘enkel ideeën die tegemoetkomen aan belangrijke persoonlijke behoeften hebben invloed op de daden en persoonlijkheid van mensen.’ Het is zinvoller te bekijken waarom een bepaalde groep jongeren zo vatbaar is voor dit discours en die voedingsbodem weg te nemen, dan de islam met de vinger te wijzen. Want hoe gevaarlijk is een haatprediker zonder volgelingen?

Als we radicalisering willen tegengaan, moeten we dus niet de (fundamentalistische) islam bevechten, maar ons afvragen wat de psychologische profielen zijn van de jongeren die zich erdoor laten verleiden. Weten welke maatschappelijke factoren hen kwetsbaar maken, en iets doen aan hun frustraties. Dat maakt het niet alleen moeilijker om het probleem op te lossen, maar ook politiek minder aantrekkelijk. Want dan kom je niet meer weg met het A4-tje van Wilders over de de-islamisering van Nederland.

Jiha-wie?

Als we jihadisme bekijken als een probleem van individuen of sociale groepen, en niet als een religieus fenomeen, verschuift de kern van onze aanpak naar de (potentiële) daders als mens. Voor die aanpak is het cruciaal te weten wie ze zijn en wat hen tot fanatici maakt. Grosso modo kunnen we drie grote groepen onderscheiden: politiek-religieuze terroristen, strijders–tegen–onrecht en een nieuwe groep, die je imitatie-jihadi’s zou kunnen noemen.

De aanslagen van de Algerijnse GIA exporteerde de post-koloniale haat tegen het Westen naar Europa.

De jihad zette voet aan wal in Frankrijk in de jaren ’90, met de bloedige bomaanslagen van de Algerijnse GIA. Deze vorm van terrorisme exporteerde de postkoloniale haat tegen het Westen naar Europa: je zou het ‘verzet in ballingschap’ kunnen noemen. De daders waren politiek geëngageerde hoogopgeleide dertigers, die zich op basis van hun afkomst identificeerden met de gewapende strijd. Ze werden gerekruteerd uit de diaspora van landen die na hun dekolonisatie in een politieke impasse waren geraakt, wat tot een islamitisch reveil had geleid.

David vs. Goliath

9/11 luidt een nieuw tijdperk in: dat van Al Qaeda. De jihad wordt een goed georganiseerd en gefinancierd internationaal fenomeen, Osama Bin Laden de charismatische held die een stevige klap uitdeelde aan de Westerse arrogantie. Dat “heroïsche” gevecht met ongelijke wapens enthousiasmeert ook hier een generatie gefrustreerde jongeren.

Dit gevecht tegen onrecht” is ook het centrale thema van de Arabische Lente. Veel Europese allochtone jongeren van de tweede generatie, die schipperen tussen twee culturen, sympathiseren ermee. Groepen zoals Sharia 4 Belgium spelen handig in op hun twijfels: zijn ze Marokkaan of Belg? Waar ligt hun identiteit, hun loyauteit? Worden ze hier aanvaard?

De ronselaars richten zich met specifieke mediastrategieën op precies die jongeren die gevoelig zijn voor hun verhaal

De ronselaars richten zich met specifieke mediastrategieën op precies die jongeren die gevoelig zijn voor hun verhaal: laaggeschoolde, werkloze jonge twintigers uit achterstandsbuurten die al een crimineel verleden hebben. Ze bieden hen een maatschappelijk project: verzet. Dat wordt ingekleed als ‘één oemma, één religieuze gemeenschap die alle moslims verenigt’, maar religie is vooral een identificatiemiddel: er ontstaat een subcultuur, die door middel van uiterlijkheden (kledij, gedragsregels, baarden) een band schept tussen de jongeren.

Syriëstrijders

Het is uit deze groep dat de Syriëstrijders opstaan: allochtone jongeren die met de paplepel (lees: satelliettelevisie) ingegoten kregen dat het Westen en Israël de moslimgemeenschap onrecht aandoen. Opvallend veel Syriëstrijders duiden op het belang van de naam “Islamitische Staat” als tegenhanger van de Joodse staat, terwijl de oorspronkelijke benaming Kalifaat religieus gezien (één oemma onder één kalief) authentieker is. Ook bij hen weegt het onrechtvaardigheidsgevoel zwaarder door dan hun religieuze motivatie: ze voelen zich zowel geopolitiek als persoonlijk onheus behandeld. ‘Omdat ze moslim zijn.’

‘Deze jongeren willen bij onze middenklasse horen. Wanneer die droom onbereikbaar blijkt, slaat hun ambitie om in haat.’

De jonge allochtonen die uit onze banlieus naar Syrië vertrekken, delen allen dezelfde frustraties. Ze ontdekken al jong dat er voor hen in het Westen enkel plaats is aan de zijlijn. Niet alleen economisch, maar ook maatschappelijk zijn ze tweederangsburgers. Zelfs wat de formele rechten betreft (arbeid, huisvesting, justitie, …) is in de praktijk niet iedereen gelijk voor de wet. De polarisatie van de samenleving in “wij” en “zij” versterkt hun gevoel van onrechtvaardigheid nog: politici noemen hen een “probleem” en in veel Europese landen worden wetten gestemd die enkel moslims raken. Stel je voor dat iemand de toegestane bikinigrootte wettelijk zou vastleggen: dat zou voor opstand zorgen. Een boerkini-verbod? Valt over te praten. Hoezo, gelijke rechten?

‘Wat je ambieert, val je aan als het je frustreert,’ schrijft kinderpsychiater Peter Adriaenssens. ‘Deze jongeren willen bij onze middenklasse horen. Wanneer die droom onbereikbaar blijkt, slaat hun ambitie om in haat.’ Als de wereld hen geen plaats gunt, kan hij ontploffen. Letterlijk.

Van haat naar daad

Natuurlijk wordt niet elke gefrustreerde jongere een terrorist. Gelukkig maar. Maar wanneer wel? Wanneer verandert jaloezie (iets wat iedereen weleens voelt) in een irrationele, paranoïde obsessie waardoor jongeren in die mate het gevoel krijgen dat iedereen tegen hen is dat ze voldoende haat tegen de maatschappij ontwikkelen om terreurdaden te plegen?

Als je identiteit en je zelfbeeld mijlenver uit elkaar liggen, is de kans groot dat je je onbegrepen, geïsoleerd en gemarginaliseerd voelt.

Een gezond zelfbeeld blijkt hiervoor van levensbelang te zijn. Hoe dichter je identiteit (hoe zie ik mezelf?) en je zelfbeeld (hoe zien anderen mij?) samenvallen, hoe minder risico dat de stoppen doorslaan. Want je voelt je gewaardeerd om wie je bent, en hebt een netwerk waarbij je aansluiting en erkenning vindt. Maar als die twee mijlenver uit elkaar liggen, is de kans groot dat je je onbegrepen, geïsoleerd en gemarginaliseerd voelt.

Voor veel allochtone jongeren blijft het etiket “moslim” bepalend voor hoe de maatschappij hen ziet, en dat is geen positief label: ‘Molenbeek is een vlek die moet worden opgekuist.’ Het stigma wordt een self-fulfilling prophecy, en deze jongeren blijven generatie na generatie vastzitten in hun achterstandsbuurten. De sociale uitsluiting wordt een bindmiddel; ze leggen vooral contacten met lotsgenoten, die dezelfde frustraties delen. Corrigerende of relativerende invloed is er nauwelijks: ze hebben weinig positieve contacten buiten de eigen groep.

CC Sin Fronteras (CC BY-NC 2.0)

Onder moeders rokken

‘Fanatisme’, schrijft Amos Oz, ‘begint in het gezin.’ Ook psycholoog Redouane Bendriss wijst op het belang van de moeder-zoon-relaties. Veel allochtone moeders hebben geen respect meer voor hun man, want in tegenstelling tot de voorhuwelijkse beloftes valt zijn sociale status tegen. Alle teleurstellingen over de vaders worden als verwachtingen op de zonen geprojecteerd. Zij moeten het straks “beter doen”. Lees: mannelijker zijn dan hun vaders.

De druk die op die jongens komt te liggen, is torenhoog: maatschappelijk succes is vanuit hun kansarme positie vrijwel onmogelijk. En op school doen de meisjes het vaak beter, waardoor de jongens ook nog de controle over hun geëmancipeerde zussen kwijtraken. Het mooiste bewijs hiervan zit in de taal: rajuliyya, mannelijkheid, een positieve eigenschap voor mannen, wordt nu gebruikt om meisjes terecht te wijzen: stel je voor dat je zus meer rajuliyya heeft dan jij. Byebye mannelijkheid.

Lingua Jihadica

Precies op deze frustraties spelen de IS-ronselaars handig in: ze zoeken jongens die zich schamen, en bieden hen een structuur waarin ze kunnen schitteren. Kijk er de propagandafilmpjes maar eens op na: Syriëstrijders zijn één en al machismo. Oude begrippen zoals sharaf, eer, krijgen een invulling op maat: er wordt gefocust op moed en trots. Dat het begrip ook solidariteit en gastvrijheid omvat, wordt weggemoffeld.

Deze lingua jihadica slaat duidelijk aan: de woorden duiken op in chatgesprekken tussen de jongens en hun liefjes. Want dit imago heeft succes bij een bepaalde groep meisjes: waar vroeger een huwelijkspartner uit het land van herkomst gegeerd was, zijn Syriëstrijders nu helemaal hot.

De radicale islam is, meer dan een religieuze keuze, een sociaal bindmiddel. Daarna volgt de indoctrinatie.

De identiteit die IS deze jongeren biedt, haalt hen ook uit hun sociale isolement. Niet voor niets hanteren de ronselaars in hun propaganda het concept al ghuraba: de vreemdelingen. Het wordt een geuzennaam: waren de eerste moslims ook geen vreemdelingen die moesten vluchten? Die idee sluit perfect aan bij hoe de jongens zich voelen: uitgesloten. Zodra ze zich bekennen tot de strikte islam neemt niet alleen hun sociale status (binnen de subcultuur) maar ook hun vriendenaantal toe: ze horen ergens bij. De radicale islam is, meer dan een religieuze keuze, een sociaal bindmiddel. Daarna volgt de indoctrinatie.

Voeg daar nog aan toe dat IS het martelaarschap promoot als dé weg naar instant-vergeving en je hebt het recept voor radicalisering te pakken. Want velen hebben al een crimineel parcours afgelegd of worstelen met hun identiteit: zo blijken nogal wat daders homoseksuele contacten te hebben gehad. De ronselaars maken hen duidelijk dat ze naar de hel zullen gaan voor deze zonden, tenzij ze een aanslag plegen.

Zou het kunnen dat de jihad meer en meer een uitlaatklep wordt voor wanhopigen? En dat wat terreuraanslagen lijken eigenlijk hate crimes zijn

Maar zijn de aanslagen van nu nog wel dezelfde als voorheen? Is er geen wezenlijk verschil tussen georganiseerde aanslagen zoals die in Parijs en Zaventem, en geïsoleerde acties van eenzaten die weliswaar door IS worden opgeëist maar niet gestuurd, zoals de aanslagen in Nice, Orlando en Berlijn? Zou het kunnen dat de jihad meer en meer een uitlaatklep wordt voor wanhopigen? En dat wat terreuraanslagen lijken eigenlijk hate crimes zijn, wraak op de maatschappij voor leed dat de daders persoonlijk is aangedaan, die zich enkel uiten onder de vlag van het jihadisme?

Imitatie-Jihadi’s

Onderzoek van (potentiële) daderprofielen doet vermoeden dat we straks te maken krijgen met een nieuw type jihadi’s: autochtone bekeerlingen die niet politiek of ideologisch geïnspireerd zijn, en in zeer korte tijd auto-radicaliseren.

Deze nieuwe groep bestaat uit tienermoeders, pubers uit probleemgezinnen, tieners die worstelen met hun geaardheid, … kortom: verdwaalde jongeren met individuele problemen, die zich niet gehoord voelen en op zoek zijn naar aandacht en erkenning. Vanuit hun eigen probleemsituatie ontwikkelen ze empathie met het leed van een andere groep, die wel aandacht krijgt, zoals vluchtelingen of homoseksuele asielzoekers.

Gaandeweg identificeren ze zich steeds meer met deze groep, tot ze zich bekeren en er zo deel van gaan uitmaken. Religie speelt in dit proces enkel nog een verbindende rol: zelfs het houvast van de strenge leefregels is van ondergeschikt belang. De islam is niets meer dan een uniform zonder politieke of religieuze inhoud, dat enkel wordt aangetrokken om elkaar te herkennen: of het nu een niqab of een hoodie is, wie de codes volgt, hoort erbij.

De jihad is “gebruiksterrorisme” geworden, een manier om je wanhoop te uiten en er zeker van te zijn dat je gezien wordt.

De sociale media spelen in deze ontwikkeling een cruciale rol, want deze subcultuur is vooral een virtueel gegeven. Online kunnen deze jongeren zich moeiteloos een andere identiteit aanmeten: autochtone pubers geven zich uit voor Syrische strijders en leggen wereldwijd contacten met “geloofsgenoten”. Hun vriendenaantal stijgt exponentieel, en dan treedt, razendsnel, de radicalisering op: ze laten hun baard groeien, beginnen een niqab te dragen, sluiten online-huwelijken met Syriëstrijders.

In hun chatgesprekken worden kooktips voor tajines afgewisseld met recepten voor explosieven, smileys met porno en plannen voor aanslagen. Op de achtergrond klinken hun persoonlijke problemen door. De jihad is “gebruiksterrorisme” geworden, een manier om je wanhoop te uiten en er zeker van te zijn dat je gezien wordt.

Risicoanalyse

Een Europees tienermeisje dat een trein opblaast, we kunnen het ons nauwelijks voorstellen. Hoe reëel is de kans dat zo’n Westerse tiener echt een martelaar wordt?

Veel Syriëstrijders hebben gedood in een oorlogscontext; dat is nog iets anders dan een aanslag plegen in een vredig land. Bovendien hadden zowat alle aanslagplegers een voorgeschiedenis van geweldmisdrijven; zij hadden het gebruik van geweld al genormaliseerd, gelegitimeerd en geïnternaliseerd. Dat is niet zo bij de nieuw-geradicaliseerde jongeren: de door hen gepleegde feiten zijn niet of minder gewelddadig. Dat stemt hoopvol, maar de nieuwe radicale profielen worden wel steeds jonger: tussen de 14 en 17 jaar. Dat is de leeftijd waarop jongeren meestal hun eerste feiten plegen: misschien staan ze eenvoudigweg aan het begin van hun criminele carrière. Maar zelfs dan is er hoop: hoe vroeger we hen bereiken, hoe groter de kans dat we hen kunnen deradicaliseren voor ze een terreurdaad plegen.

Voor de jongeren weegt hun virtuele leven evenzeer door als hun dagelijkse bestaan, en hun internetvriendschappen zijn even bepalend zijn als hun “echte” contacten.

Helaas kan dat alleen als de samenleving (de ouders, de schoolomgeving, het overheidsapparaat en de magistratuur) het probleem ernstig neemt en de jongeren niet klasseert als ‘aanstellers die elkaar gekke prentjes sturen’. Voor de jongeren weegt hun virtuele leven evenzeer door als hun dagelijkse bestaan, en hun internetvriendschappen zijn even bepalend zijn als hun “echte” contacten.

De vraag is ook in hoeverre er politieke bereidheid is te investeren in zo’n preventiebeleid; dit is eerder sociaal werk dan terreurbestrijding, en dus niet erg sexy. In zekere zin is het opportuun te “wachten” met ingrijpen tot er daadwerkelijk sprake is van terrorisme, zodat de zaak nadien kan geteld worden als een verijdelde aanslag. Als het tenminste niet fout loopt…

CC Alex Mertzanis (CC BY-NC 2.0)

Deradicaliseringsindustrie

Deradicalisering van teruggekeerde Syriëstrijders is vanuit politiek oogpunt wel een hot topic, en dus ook big business. Wat moeten we met deze jongeren? Stoppen we ze bij elkaar in één gevangenisvleugel, zodat ze geen andere gedetineerden kunnen besmetten, of spreiden we ze? En vooral: hoe krijgen we die jihad uit hun hoofd?

Wat is in godsnaam een correcte lezing van de Koran? Deradicaliseer je fundamentalisten door over geloof te praten? En wat baten kaars, koran en bril als de uil niet zien wil?

Imam Hossamudin Meyer probeert in de gevangenis van Wiesbaden geradicaliseerde jongeren via de Koran tot andere inzichten te brengen, omdat hij gelooft dat precies hun gebrekkige kennis van de islam hen kwetsbaar maakt voor Salafistische propaganda. Ook bij ons gaan stemmen op om gezaghebbende imams de gevangenissen in te sturen.

Politici moeten hic et nunc een antwoord genereren op het radicaliseringsvraagstuk en deradicalisering via imams is een handige, snelle oplossing: ‘Leer die gasten de juiste verzen en klaar is kees.’ Maar wat is in godsnaam een correcte lezing van de Koran? Deradicaliseer je fundamentalisten door over geloof te praten? En wat baten kaars, koran en bril als de uil niet zien wil?

Laat ons even teruggaan naar Erich Fromm. Niet de inhoud van de ideologie is doorslaggevend, wel waarom iemand er ontvankelijk voor is. Als we jihadi’s willen deradicaliseren via de Koran, moeten we eerst de omstandigheden scheppen die hen motiveren zich hiervoor open te stellen.

Waarom zou iemand die zich met terrorisme heeft ingelaten een lezing omarmen die hem confronteert met zijn fouten? Zeker voor iemand die gedood heeft in naam van de jihad is het “comfortabeler” de verzen te verkiezen die stellen dat je de ongelovigen mag vermoorden, en de verzen te negeren die stellen dat je niet mag doden.

Bovendien was er een reden waarom deze jihadi’s in de eerste plaats ontvankelijk waren voor deze radicale islam. Pas als die reden is weggenomen, kan een veranderen van ideeën succesvol zijn. Zo bekeken heeft deradicaliseren enkel een kans via re-integratie in de samenleving, herstel van het familiale of sociale vangnet, aanbieden van perspectief en therapie.

Oplossingen op maat

Deradicaliseren is één zaak, voorkomen dat nieuwe jihadi’s opstaan een andere. De verschillende dadertypes vragen een diversiteit aan oplossingen. Een heropleving van het klassieke politiek-religieus jihadisme kunnen we enkel bestrijden door een geopolitiek beleid dat stabiliteit in de thuislanden nastreeft.

De aanpak van de andere daderprofielen is een ander verhaal. Voor de allochtone jongeren van de tweede en derde generatie kunnen emancipatie en integratie een oplossing bieden: als ze beter ingebed zijn, verkleint hun maatschappelijke rancune en worden ze vanzelf minder vatbaar voor radicalisering. Ook de nieuwste groep jihadi’s is gebaat bij een warme, inclusieve samenleving. Tegelijkertijd zijn zij het moeilijkst te helpen: hun problematiek is divers en laat zich moeilijk onderkennen voor ze radicaliseren.

‘Repressie leidt enkel tot polarisatie en drijft de gemeenschappen nog verder uit elkaar, terwijl we net bruggen moeten bouwen.’

Repressie is het slechtst denkbare antwoord: dit leidt enkel tot polarisatie en drijft de gemeenschappen nog verder uit elkaar, terwijl we net bruggen moeten bouwen. ‘Als fanatisme begint in het gezin, zit de oplossing ook in het gezin,’ stelt Amos Oz.

Dat vraagt een beleid dat focust op lange termijn, zodat het probleem zich in de volgende generaties niet meer herhaalt. Daar knelt het schoentje: politici zijn vooral geïnteresseerd in maatregelen die scoren op korte termijn (voor de volgende verkiezingen) en onmiddellijk zichtbaar zijn voor het grote publiek. Lees: repressie. Het idee dat we moeten omarmen wat ons (mogelijk) vijandig gezind is, is iets wat zelfs Angela Merkel dezer dagen nauwelijks nog durft te zeggen.

Shakespeare

Terrorisme wil samenlevingen destabiliseren: de uitdaging schuilt erin een antwoord te formuleren op die dreiging zonder onze eigenheid op te geven. Want dat is wat we nu doen: om ‘de Europese waarden te beschermen’ offeren we vrijheden en verworvenheden op (privacy, solidariteit, humanisme, …) die er de kern van uitmaken. Wat betekenen de verlichtingswaarden van de Franse Revolutie (égalité, liberté, fraternité) nog in ons huidige verrechtste Europa?

‘De strijd tegen fanatisme is enkel te winnen via relativering, en dus precies door niet mee te stappen in een oorlogsretoriek waarbij het doel de middelen heiligt.

Onze populistische partijen klinken even agressief en radicaal als IS. Luister maar eens naar Trump. ‘Nochtans,’ zegt Amos Oz, ‘is de strijd tegen fanatisme enkel te winnen via relativering, en dus precies door niet mee te stappen in een oorlogsretoriek waarbij het doel de middelen heiligt.’

Het fundamentele verschil tussen fanatisme en pluralisme is dat pluralisme in staat is tot zelfkritiek en verandering. Als we onze Westerse waarden werkelijk willen verdedigen, moeten we investeren in wat onze beschaving tot beschaving maakt: onderwijs, cultuur en sociale solidariteit. Burgerschap.

In de gevangenis van Wiesbaden loopt ook een theaterproject: regisseur Arne Dechov probeert de jonge Syriëstrijders via theater hun eigenwaarde terug te geven. Hen te laten inzien dat ze waardevol zijn. Als mens. Zonder IS. Dat lijkt te werken. Logisch, want kunst leert ons empathie voor de ander en omgaan met complexiteit. Ook Amos Oz zou eerder de gevangenis intrekken met de verzamelde werken van Shakespeare dan met de Koran. ‘Want bij Shakespeare zijn alle fanatici ofwel volstrekt belachelijk, of ze gaan dood.’