#mensenkijken3 – marcelbeentjes
‘Een grote of een kleine?’ vroeg hij nog. Met een hele vette r.
Daarna begonnen zijn handen op automatische piloot aan een reeks goed geoefende en daardoor geroutineerde handelingen, zonder op de rest van zijn lichaam te wachten. Dat bleef gewoon een beetje doelloos achter de bar staan, terwijl naast hem de koffiemachine siste en pruttelde. Zelf stond ik al even doelloos aan de andere kant van de toonbank. Te wachten. Te kijken.
En toen zag ik ze.
Hij schudde, losjes vanuit de pols, met het kannetje waarin hij de melk opstoomde. De zon flikkerde over het metaal en trok mijn blik naar zijn hand, naar de twee vingers en de duim waartussen het handvat ontspannen ronddanste. Vandaar naar zijn andere hand, naar de vingertoppen waarmee hij de stoom weer dichtdraaide, over de spier in zijn voorarm die de beweging van zijn spaakbeen volgde en zachtjes opbolde door de torsie. Mooie armen, dacht ik.
Hij had het kannetje intussen in zijn andere hand genomen, en tikte er mee op de bar om het schuim naar de oppervlakte te krijgen. Zijn elleboog maakte een rechte hoek en bracht de beweging naar zijn bovenarm, waar ze zich ritmisch in zijn biceps herhaalde. Bol. Hol. Bol. Hij goot het melkschuim zachtjes op de koffie, en ik volgde de hoek van zijn arm naast zijn eerder magere jongenslijf. Hij was klaar met gieten; zijn schouder kantelde in het gewricht en hij liet zijn arm weer langszij zakken om het dekseltje van de beker te pakken. En daar waren ze.
Zelfs in rust waren ze perfect zichtbaar. Twee kleine bolletjes. Bovenop elke schouder één. Het leken wel oogvijsjes, waarmee hij ooit, vastgeklikt met twee musketons, in de wachtrij jongens-die-nog-niet-helemaal-groot-zijn had gehangen. Prachtig mooi vind ik die beentjes. Even mooi als zeldzaam, je ziet ze bijna nooit. Het zijn een soort beentjes die alleen licht slungelachtige jongens en heel oude mannetjes hebben. Tussenin, tijdens het man zijn, verdwijnen ze meestal.
Ik noem ze marcelbeentjes.
En ik drink er bij deze een latte op. Cheers, mate!