residentie #lijsternest

De afgelopen veertien dagen mocht ik schrijven in Het Lijsternest / Streuvelshuis. Ik werkte er aan het libretto voor Usher, en maakte mijn nieuwe roman ZT#1 af, die ergens dit jaar verschijnt bij Querido. Een kort verslagje van de residentievrolijkheid vind je hieronder.

HET LIJSTERNEST:      KENNISMAKING MET EEN RESIDENT

Van januari 2018 tot maart 2018 fungeert het Lijsternest van Stijn Streuvels opnieuw als gastresidentie voor literaire auteurs. Van 22 januari 2018 tot 3 februari 2018 is auteur, journalist, scenarist Gaea Schoeters (1976) te gast. Naast haar journalistiek werk, kennen we haar van debuut ‘Meisjes, moslims en motoren’ uit 2008 en vooral ‘De kunst van het vallen’ uit 2014. Tegenwoordig is ze ook bezig met muziektheater, want dit in 2018 gaat haar ‘Songs of love and war’ in première.

 

  1. Je bent pas aangekomen op het Lijsternest, wat viel je het meest op tijdens je allereerste kennismaking met de site?

Antwoord:  Het uitzicht. De laatste avondzon die door de oude bomen in de verhoogde tuin valt. En de kleur van de lucht boven de velden: een diepdonkerblauw, dat slechts van korte duur is, want het is winter, en l’ heure bleu duurt dan hooguit vijf minuten. De geur van de aankomende bui, vergezeld van de smaak roestig ijzer in de lucht. En het gebalk van de ezel van de buren, met wie ik dringend een ernstig gesprek moet voeren over ons wel erg verschillende bioritme. Hij staat om zes uur op, en begroet de dag altijd met blij en luid gebalk, weer of geen weer. Dat optimisme is natuurlijk prachtig, ware het niet dat hij vanuit akoustisch oogpunt zo ongeveer in mijn slaapkamer woont. En ik op dat uur meestal nog niet zo heel lang naar bed gegaan ben. Misschien valt er, in ruil voor een paar sneden oud brood, wel een compromis te bedingen; het ziet er een redelijk beest uit, waar mee te praten valt.

 

  1. Wat vind je de mooiste, gezelligste of meest inspirerende plek op het Lijsternest?

Antwoord: Het venster. Daar valt eenvoudigweg niet aan te ontkomen. De breedte van het glasoppervlak onderstreept de wijdsheid van het landschap nog, alsof het gemaakt is om de blik te verruimen. Daarachter ligt een leegte die in ons verkavelde Vlaanderen zeldzaam is. Achter mijn rug hoor ik het verkeer op de steenweg; zelfs ’s nachts dendert er af en toe een vrachtwagen langs. Daar ligt vandaag, het haastige heden. De onontkoombare lintbebouwing en de immer doorgaande just-in-time deliveries die ervoor zorgen dat onze dagelijkse mango, onze boontjes uit Kenya en onze laatste bol.com bestelling altijd tijdig worden bezorgd. Maar hier, aan de achterkant van het huis, kijk je het verleden in, niet gehinderd door enig teken van menselijke aanwezigheid. Zelfs de hoeveelheid straatverlichting is beperkt, waardoor de illusie van tijdloosheid ook ’s nachts ingeschonden blijft. Het is een wijdsheid die ademt, en het is de drang daarnaar, of juister nog, het gemis daarvan, dat me zo vaak Europa uitjaagt, op zoek naar plaatsen waarmijn gedachten nog ongestoord voor mij uit kunnen rennen zonder op een muur of een hek te botsen, en waar de tijd zich trager ontrolt, alsof hij, in de wijdsheid van het landschap, minder haast heeft om ergens aan te komen. In de leesruimte hangen een paar oude foto’s aan de muur: Streuvels in hemdsmouwen, worstelend met vrienden. Een trots kijkende vrouw met een koe aan een koord. Twaalf groezelige kinderen op een doorhangend houten bruggetje over een kleine rivier. Het zijn het soort “authentieke” plaatjes dat de hipsters van nu in Indië schieten, uit een hang naar exotisme die volgens mij iets anders verhult: pure nostalgie. Naar een tijd die minder jachtig was, minder verwarrend, helderder. Waarin er tijd was om minutenlang te luisteren naar de heggemus die zonet is neergestreken in de haag hieronder, of te kijken naar de wolken die over het land heenjagen, en zich niets aantrekken van het strakke rooster vliegtuigstrepen dat hen vergeefs probeert in te perken. Een terugverlangen naar een tragere tijd. Tijd voor onszelf. Om bij onszelf stil te staan, langer dan een selfie. Het is die rust, die het venster uitademt. Het is er om te kijken. Nergens naar te kijken. En misschien net daardoor meer te zien. Een inzicht dat te danken is aan het uitzicht op de leegte.

 

  1. Denk je dat je op een ‘andere manier’ zal schrijven en werken dan je normaal doet?

Antwoord: Een residentie is iets wonderlijks. De eenvoudige verplaatsing van onze eigen woonplaats – voor zover ik die al heb, want mijn leven speelt zich, sinds ik me met muziektheater bezighoud, de laatste jaren grotendeels in hotelkamers af – naar elders heeft een onwaarschijnlijke kracht: ze is in staat enkel en alleen door de verandering van locatie de versplintering op te heffen waaraan ons dagelijkse bestaan onderhevig is. Natuurlijk is dat onzin, of toch niet meer dan een truukje van de geest: ik zou hier net zo goed tussen zeven projecten kunnen zappen, mijn mails beantwoorden, telefoneren, nog snel een stukje schrijven voor de krant. Maar dat mijn tijd hier mij gegeven is, als een cadeau, zorgt ervoor dat ik hem anders behandel. Met meer respect. En enkel doe waarvoor ik hier gekomen ben. Schrijven. Lezen. En het mezelf gun elke dag omhoog te wandelen tot op de heuvel vanwaar ik het Nest zie liggen.

 

  1. Welk Streuvelsboek wil je absoluut als eerste (her)lezen in het kader van jouw verblijf en waarom dit boek?

Antwoord: Ik doe aan spelende verkenningen. Telkens ik het huis binnenkom, neem ik een willekeurig werk uit de kast en lees er een paar bladzijden in. En elke keer weer merk ik dat het me langer vasthoudt dan gepland, tot ik het uiteindelijk terugzet met de gedachte: ‘Stijn, ik moet werken.’ Wat hij schijnt te begrijpen, want het spook waarvoor iedereen me had gewaarschuwd, komt nooit. Misschien is dat wel jammer; ik had hem graag gesproken. Of beter nog: naar hem geluisterd. Hij is een meesterlijk verteller. Ik volg hem nu al een paar dagen “In Oorlogstijd”: zijn pogingen om zonder toelating naar het front te reizen hebben tegelijkertijd iets heroïsch en iets aandoenlijks. De stiekeme oorlogsreporter, aangedreven door nieuwsgierigheid en een jongensachtig verlangen door te drijven wat hem verboden wordt. Die tegelijkertijd tijd heeft om aan zijn bureau te zitten schrijven en, oorlog of niet, vier pagina’s te wijden aan het woordeloze voorspel van een jong koppeltje op de akker dat hij van achter zijn venster bespiedt. Wat me eraan doet denken dat ik één dezer maar eens Mira moet herbekijken, een gedachte die bij me is opgekomen toen ik op een foto ergens in huis een piepjonge Jan Decleir in het water zag dollen met een zedelijk onkuise Willeke Van Ammelrooy: verder dan een afzakkend schouderbandje ging het allemaal niet. En dat voor een schandaalroman.

 

  1. Wat zijn jouw verwachtingen van dit verblijf in het huis van Stijn Streuvels (1871-1969)?

Antwoord: Schrijven. En genieten van het feit dat alles hier ouder is dan ikzelf. Alsof ik een bezoek breng aan een tijd waarin ik niet geleefd heb, en waarin schrijvers en schilders bij elkaar op bezoek gingen om te praten en niet om te netwerken. Nostalgisch als ik ben, heb ik er ongetwijfeld een geromantiseerd beeld van, al schrijft Streuvels wel over wandelingen naar de Kluisberg, neerzijgen in het gras, de halve nacht doorpraten met zijn vrienden-kunstenaars, …

 

  1. Wat vind je de mooiste, gezelligste of meest inspirerende plek op de hele residentie?

Antwoord: De bibliotheek. Toon me wat je leest en ik zal je zeggen wie je bent. Streuvels las moeiteloos Frans en Duits, en kon zich ook redelijk uit de slag trekken in het Noors; alleen met zijn Russisch werd het nooit echt wat. Zijn bibliotheek verraadt een tijd waarin er nog zoiets als een eenduidige canon bestond, een vast volume boeken dat je in het huis van bijna elke schrijver uit die periode terugvindt, al willen het zwaartepunt nog wel eens verschuiven naargelang het taalgebied. De grote klassiekers. Goethe. Rilke. Gide. Rabelais. Maar ook vogelgidsen, natuurkalenders, biografiën van Back en Napoleon. Een bibliotheek is een plattegrond van de schrijver die haar aanlegt, een inkijk in zijn hoofd.

De bibliotheek dus. Al is het moeilijk te definiëren waar die eindigt en begint, want het grootste gedeelte van het huis is gevuld met boeken: ze troepen samen in het salon, vullen de volledige wanden van Streuvels’ werkkamer en hebben een daarnaast ook nog een eigen verblijf, in een soort smalle pijpela met een klein venster, waarnaast Streuvels’ schrijfmachine staat. Het is een Duitse AEG, maar de benamingen op de toetsen zijn Frans: Majuscules kondigt de hoofdlettertoets trots aan. Dat is toch wat anders dan Shift. Over benamingen gesproken: in de leesruimte, liggend in het leesmeubel van Hannes Van Severen (kleinzoon van & zoon van), stoot ik op het volgende fragment:

Rijwiel, motocycle, automobiel, aëroplane, enz. heten de dingen die ons nieuw gemak moeten meebrengen. Hoelang het geduurd heeft en hoe moeilijk het was, die tuigen uit te vinden en in gang te krijgen, nog moeilijker blijkt het, die nieuwe dingen een naam te geven. De naam zelf is niet zo moeilijk – een woord is gauw gevonden, maar woorden laten de mensen zich niet opdringen, de zaak is: een levend woord te vinden, een benaming die raak is, waarbij men als bij toverslag voelt dat het ding geen andere naam hebben kon en dat het woord leven zal zolang het ding bestaat. Woorden moet men laten groeien, men mag ze niet maken, dat is de kwestie.” (…) Wonderlijk, als men ’t bekende ding toch een vreemde naam geeft, waarom het altijd de Fransen zijn moeten, die ’t dan nog zo onhandig en met geleend goed klaarkrijgen, die de doorslag geven, – waarom niet een woord aannemen uit een andere uitheemse taal, als het woord welluidender is en juister , gelijk de geniale d’Annunzio voor de zeilvliegers van zijn land uitgevonden heeft onder de naam van “Velivolo”.”

Dju, die ket kon schrijven. Maar ik dwaal af – hoewel… leesmeubel, hoe schoon is dat, als woord? Dat mensen er in deze jachtige tijd nog aan denken een meubel te ontwerpen dat een functie dient die onverbiddelijk door televisieschermen en smartphones van de kaart wordt geveegd: het lezen.

 

© Gaea Schoeters  – Lijsternest: Streuvelshuis & schrijversresidentie, 2018