seksisme in letterenland? #factcheck
Ik ben nooit een feministe geweest. Niet uit principe, maar omdat ik de wereld nooit heb opgedeeld in mannetjes en vrouwtjes, en de letteren nog minder. Ik dacht altijd –naïef, ik geef het toe- dat mensen mensen zijn en schrijvers schrijvers. En hun werk genderneutraal is. Want dat boeken nu eenmaal geen XX of XY in hun DNA hebben. Helaas. Er valt niet naast te kijken: dwars door het literaire landschap loopt een diepe genderkloof. Met daarboven een stevig glazen plafond.
Alleen is dat een gevaarlijke stelling om te poneren, zeker als schrijvende vrouw. Iets wat snel weggezet wordt als jaloezie, of afgunst. Eindelijk vond ik een indicator die houvast geeft -of zou kunnen geven- in dat debat: wie naar de toegekende werkbeurzen van het Vlaams Fonds der Letteren kijkt, ziet dat vrouwelijke auteurs niet alleen in de minderheid zijn, maar ook systematisch lagere beurzen krijgen.
Dat is razend interessant, want twee verklaringen geloof ik alvast niet: dat het Fonds bewust seksistisch is, en dat vrouwen minder goed schrijven. Rest de vraag: wat veroorzaakt die discrepantie dan wel? En wat zegt dat over het literaire landschap?
Toegegeven, ik voel al langer nattigheid. Elk jaar is weer gemor over het gebrek aan vrouwen in short- en longlists, en al helemaal bij de winnaars, van literaire prijzen. Wint een vrouw toch, dan wordt niet zij, maar de mannelijke verliezer uitgenodigd voor het tv-debat. Want die was al bekend. Ook de toon van recensies varieert weleens naar gelang het geslacht van de auteur. Er wordt niet altijd met dezelfde lat gemeten, en al de verhalen over seksisme die ik van collega-auteurs te horen krijg (weliswaar altijd off the record, want het is een kleine wereld) zijn vaak niet van de poes (pun not intended). Maar daar kan je als vrouw niets over zeggen, en als vrouwelijke auteur al helemaal niet, want dan ben je een rancuneuze bitch. Kritisch zijn is ook in letterenland voorbehouden aan mannen, van wie dat als leuk en assertief wordt ervaren, terwijl het bij vrouwen negatief of arrogant heet. Dus de meeste vrouwen zwijgen. Iets wat mij ook al vaak is aangeraden. In het belang van mijn carrière. Kritisch zal ik dus niet zijn, maar vragen stellen moet toch mogen? Om het met Thomas Mann te zeggen: “Waar het moeilijk spreken is, daar moeten vragen worden gesteld.”
Onlangs maakte het Vlaams Fonds voor de Letteren de toegekende auteurssubsidies voor 2017 bekend. 108 van de 142 aanvragen werden gehonoreerd. Proza: 24 toekenningen, 6 vrouwen. Poëzie: 4 op 12. Jeugd: 8 op 24. Theater: 0 op 12. Strip: 2 op 25. Gemengde aanvragen: 4 op 12. “Valt toch mee?” hoor ik u al zeggen. Vind je? Laat ons strip en theater even buiten beschouwing laten: strip is nu eenmaal een mannelijk genre (maar moet dat anno 2017 nog zo zijn?) en ook theater is een mannetjeswereld (nul vrouwen. Nul.) Blijft over: jeugd (1 op 3), poëzie (1 op 3) en proza (1 op 4). Virginia Woolf zou fronsen, maar het kan erger. Tot je naar de rest van de cijfers kijkt, want vrouwelijke auteurs zijn niet alleen een minderheid, ze krijgen ook aanzienlijk lagere beurzen toegekend. In eenheden uitgedrukt: Proza: 90 eenheden, 14 voor vrouwen. (Dus 1/6 van de centen voor ¼ van de toekenningen.) Poëzie: 13 op 44. Jeugd: 23 op 85. Theater: 0 op 42. Strip: 5 op 60. Gemengde aanvragen: 12 op 39. Het maximumaantal toegekende eenheden per persoon is 8. Als we de categorieën jeugd en poëzie (de ‘vrouwelijke’ genres) niet meetellen, krijgt geen enkele vrouw meer dan 3 eenheden toegewezen (behalve Judith Van Istendael in de strips, waar ze zo ongeveer alleen is). Tenzij dat een imitatie van de loonkloof in de andere beroepen is, stemt dat tot nadenken.
Nu ken ik de werking van het VFL een beetje, en weet ik dat de commissies in de mate van het mogelijke ‘genderevenwichtig’ zijn samengesteld, dat diversiteit (ook m/v) in de aandachtspunten is opgenomen en dat de beoordeling van de ingediende dossiers correct en volgens duidelijke criteria verloopt. Daaraan kan het dus niet liggen. Wat zeggen deze cijfers dan wel over het Vlaamse literaire landschap?
Een antwoord ga je hier niet lezen. Ik ben niet gek. Maar een paar balletjes wil ik wel opgooien. Schrapt u maar zelf wat niet klopt.
We zijn (zeer laat, maar toch) bezig met een inhaalscenario. Vrouwen komen nu pas echt aan de bak in de letteren, staan dus nog aan het begin van hun carrière en krijgen daarom lagere beurzen toegekend. (U kan leeftijd en bibliografie van de gesubsidieerde auteurs altijd zelf nakijken.)
Vrouwen dienen minder aanvragen in. Omdat vrouwen nu eenmaal bescheidener zijn dan mannen en vaker denken toch niet in aanmerking te zullen komen voor een beurs. Succesvolle vrouwen dienen minder in omdat ze dat nutteloos vinden, of omdat ze vrezen daarmee eenheden te blokkeren die anders naar andere auteurs zouden kunnen gaan, terwijl succesvolle mannen vaker wel indienen, zelfs als ze hun beurs nadien niet opnemen.
De beoordelingscriteria zijn dan wel objectief, maar spelen ongewild in het voordeel van mannen. Want vrouwen worden minder (en anders) gerecenseerd, publiceren minder in literaire tijdschriften, worden minder vaak geprogrammeerd op festivals, winnen minder prijzen en kunnen hun dossier dus minder stofferen.
Dossiers gaan over werk dat nog niet geschreven is. Mannen zijn er beter in iets te verkopen dat ze nog niet gedaan hebben –ze bluffen beter-, terwijl vrouwen bescheidener zijn zolang iets niet af is. Of: we zijn meer geneigd te geloven dat mannen wel zullen waarmaken wat ze met veel branie aankondigen, terwijl we bij vrouwen denken: laat eerst maar eens zien.
De toekenning van lagere beurzen, lagere tarieven voor lezingen, lagere tarieven voor columns, minder schnabbels in debatten, als moderator, voor essays, etc. verkleinen de kans op professionalisering bij vrouwelijke auteurs. Gevolg: een vicieuze cirkel, waardoor vrouwelijke literaire carrières worden afgetopt.
Is iets van het bovenstaande waar? Ik weet het niet. Het zijn maar gedachten. Bedenkingen. Vragen. Om te weten wat er werkelijk aan de basis van de verschillen ligt, zou je ook de afgewezen aanvragen in overweging moeten nemen. Een breed diepte-onderzoek moeten doen, over een tiental jaar, waarbij je ook de kwaliteit van de dossiers in rekening neemt, en de gehanteerde criteria test op hun genderneutraliteit. En vervolgens nagaat in hoeverre criteria als prijzen, publicaties en performances op hun beurt onderhevig zijn aan gendergerelateerde factoren zoals netwerken, uiterlijk, extravertie, etc. Recensies naast elkaar legt, en hun toon vergelijkt. Nagaat welke stijlkenmerken positief en negatief worden gevaloriseerd bij m/v-auteurs, en met welke woorden deze worden aangeduid (intellectueel / gevoelig / gespierde taal / subtiel proza / gedurfd / arrogant / belezen / aanstellerig / …) Turft hoe vaak wie waarover wordt geïnterviewd, en dat afweegt aan het soortelijk mediagewicht van de schrijver. Niet omdat ik wakker lig van de subsidieverdeling, en al helemaal niet omdat ik het VFL van seksisme verdenk, maar omdat we aan de hand van deze cijfers iets kunnen onderzoeken dat anders ongrijpbaar is: seksisme in de kunsten. Niet als gevolg van een grote samenzwering, maar omdat het, zoals in zoveel maatschappelijke sectoren, historisch zo gegroeid is.
Met een onderzoekssubsidie van Gelijke Kansen moet dat toch kunnen? Misschien moet iemand dat dringend eens doen. Het zou duidelijkheid kunnen brengen over wat er werkelijk speelt in letterenland. Want de enige verklaring die volgens mij niet de juiste is, is dat vrouwen minder goed schrijven dan mannen. Tenzij, misschien, dossiers.